94 93 De aangespannen honden zullen steeds van een’ muilkorf voorzien moeten zijn. Art. 52. Op eenen geladen Molen- of anderen vrachtwagen zal, builen den Voerman, niet meer dan één persoon mogen rijden. Art. 55. Zij die klei en pijpaarde op karren ver voeren alsmede sledemennerszullen naast hunne karren of sleden moeten loopen, terwijl de laatstge noemden, bij gladheid der straten, een touw aan de sleden moeten vasthechten, om het slingeren voor te komen of zoo vee.1 mogelijk te verhinderen. Art. 54. Wanneer de straten met sneeuw bedekt zijn, zullen de paarden en andere trekdieren, die voor wagens, sleden of andere rij- of voertuigen hoe ook genaamd, zijn gespannenvan één of meerdere schelklinkende bellen, waardoor hunne nadering wordt aangekondigd, moeten voorzien zijn. Art. 53. Het is verboden zakken van aan de straat uitkomende zolders, op wagens, sleden of schui ten te werpen. Art. 56. Molenwagens zullen niet zwaarder be laden mogen worden, dan ieder ten hoogste met zes tien zakken harde rogge of tarwe, of rogge of tar wemeel; terwijl andere rij- of voertuigen van welken aard of bestemming ook (met uitzondering alleen van de openbare middelen van vervoer te lande) niet zwaarder beladen zullen mogen worden dan met het gewigt van 1500 ponden. Ingeval aangaande het gewigt der vracht twijfel bestaat, zal het wegen daar van door Burgemeester en Wethouders kunnen be volen worden. Art. 57. De veilingen der wielen van Molenwagens zullen ten minste ééne palm en twee duim dik, en bare ijzeren banden ééne palm en vier strepen breed moeten zijn. Art. 58. Het is verboden om aan vrachtwagens, sleden en alle andere rij- of voertuigen, stellingnou- ten vast te maken en die zoo te doen medeslepen of voorttrekken. Art. 59. De Voerlieden en Huurkoetsiers zullen binnen ééne maand na de invoering dezer Verorde ning, aan Burgemeester en Wethouders aangifte doen van het getal en de soort hunner rijtuigen. Zij zullen op gelijke wijze aangifte doen van elk rijtuig dat zij zich aanschaffen, binnen acht dagen nadat dit heeft plaats gehad. Art. 40. Zoo dikwijls Burgemeester en Wethou ders dit noodig oordeelen, en ten minste éénmaal ’s jaars, zal ter plaatse door hen te bepalen, eene algemeene keuring dier rijtuigen gehouden worden door den Commissaris van Policie, bijgestaan door drie daartoe door Burgemeester en Wethouders be noemde deskundigen. Art. 41. Ieder rijtuigverhuurder is verpligt de bij hem in bezit of gebruik zijnde rijtuigen, op de tijdstippen en de plaats door Burgemeester en Wet houders aan te wijzen, ter keuring aan le bieden. Van de alsdan verhuurde en in gebruik zijnde rij tuigen zal de verhuurder kennis moeten geven en deze op de nakeuring, die uiterlijk binnen 44 dagen na de keuring zal worden gehouden, tot onderzoek aanbieden. Art. 42. Ingeval bij het doen der keuring of ook tusschentijds aan zoodanige rijtuigen gebreken bevon den worden, zal de eigenaar of bezitter die binnen den daarvoor door Burgemeester en Wethouders vast te stellen tijd, moeten doen herstellen en daarna op nieuw doen keuren. Art. 45. Op de goedgekeurde rijtuigen, zullen, ten blijke daarvan, zoo op de sponningen van den bak, als op het onderstel, het Stadswapenen het jaar tal, door eene letter aangeduid, worden ingebrand.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Adresboeken Gouda | 1855 | | pagina 48