5t
izijn
!h>
ing
BINNENLAND.
DSf
e week vast.
0° 4096.
Zaterdag 14 December.
1889.
tnerk
bcL
ezx
Jo. Mo.
ft
ft
N
ft,
ST
85.
Nieuws- en Advertentieblad voor Gouda en Omstreken,
Leer!!!
fl
De inzending van advertentiön kan geschieden tot één uur des namiddags van den dag der uitgave.
-i'
5 ets, 45 cl.
EGEN,”
ing-
O
B*
a;
"B
v
VI
*B
IËN
sche Cou
den doo et
FEUILLETON.
GOUDA, 13 December 1889.
man Zoon.
;4.
i het Bureau
De uitgave dezer Courant geschiedt dagelijks
met uitzondering van Zon- en Feestdagen.
De prjjs per drie maanden is 1.25, franco
per post f 1.70.
Afzonderlijke Nummers VIJF CENTEN.
Bovendien worden alle Advertentien gratis
opgenomen in het ADVERTENTIEBLAD
’t welk des Maandags verschjjnt.
IR 1889.
meelisten.
luitsch van
J. B.
7’/s
sen
(6
ésssd
ft
5
t I
1
GQUDSCHE COURANT.
NDOS is
itaande par-
haar binnen
verdwijnen,
rijk en zacht
85 cent per
ion. Alleen
I. HUINCK
VKMAN en
Nieuw-Zeeland leven; dat eiland ligt dicht bij de
plek, waar de „King Richard" verongelukt ia. Men
gelooft, dat die menschen schipbreukelingen van de
zzKiug Richard" zijn, die daar een toevluchtsoord
hebben gevonden en sedert die ramp verlangend naar
hulp uitzien. Verscheidene kustvaarders zijn dadelijk
uit Sidney vertrokken, om het eenzame, bijna ontoe
gankelijke eiland te bereiken. O, lieve Jane, wat
ontstelde ik door dat bericht! Het is immers mogelijk
dat je lieve papa of je onvergetelijke mama onder
die geredden behoort. Als ik bedenk, dat je papa
een buitengewoonsterk man met een ijzeren gestel
was, dat hij een moedig zwemmer en een bekwaam
roeier was, dan begin ik met zekerheid op zijn red
ding te hopen. Ik heb dadelijk per telegraaf een
groote som geld naar Sidney gezonden. Verdere
tijdingen ontvangt ge per telegram. Vele hartelijke
groeten aan je man!"
Toen Jane den brief gelezen had, begon zij, door
haar gevoel overmeesterd, luide te weenen
AD VEIITENTIEN worden geplaatst
van 1—5 regels a 50 Centeniedere regel
meer 10 Centen. GROOTE LETTERS
worden berekend naar plaatsruimte.
Den avond van dienzelfden dag is mijnheer Mor
ris in den receptiezaal bij mevrouw von Heidersdorf.
Hij zit hidden in den salon, met zijn witten cylin-
derhoed op de knie en ziet er eerwaardiger uit dan
ooit. In het gezelschap zijn verscheidene vriendin
nen van de gastvrouw, die, evenals zij zelve, zeer
met Jane waren ingenomen, doch dio zich nu met
ontsteltenis van haar afgekeerd hebben. De advo
caat was naar Mainz gekomen om mijnheer
(f7.7 het Engelech.')
NEGENDE HOOFDSTqK.
In de zitting der Tweede Kamer van heden werd
bij hoofdstuk Binnenlandsche Zaken aangekondigd
door den Minister eene wijziging op de drankwet
tot betere regeling der verleening van buitenge
wone vergunningen. Een voorstel van den heer
Nieuwenhuis om een memoriepost uit te trekken
voor het rijksbureau voor statistiek werd na
bestrijding der regeering verworpen met 53
tegen 19 stemmen. De Regeering heeft de gemeen
tebesturen aangeschreven dat op de telkaarten der
volkstelling het kerkgenootschap beteekent: gezindte
of kerkeljjke gemeente.
22)
Toen zij de beide brieven aan een bediende gege
ven had om ze op de post te brengen, nam zij rust
op de sofa; zij was afgemat.
Zij was nu alleen, uitgeatooten uit den kring harer
bekenden, verlaten door haar beminden man. Mijn-
heer Morris kon tevreden zijn over den goeden uitslag
van zijn werk.
Marie, de kamenier, kwam met een kop thee de
kamer binnen. De oogen van het goedhartige meisje
waren rood geweend.
«Mevrouw, belieft u een kop thee?”
«Heb je geschreid,' Marie?”
«O, mevrouw, mijn hart breekt, als ik u zoo zie
lijden. Ik zou zoo graag iets voor u doen, maar ik.
weet niet wat.'
Jane reikte het schreiende meisje de hand.
«Blijf raij getrouw, Marie, dan doe je genoeg voor
myl Deze moeielijke tijd zal zooveel te spoediger
voorbijgaan, naarmale wij dapperder zijn!
Zij dronk een kop thee on nam toen de pen weer
op, thans om aan tante Gray te Londen te schrijven.
hoeverre daaraan in het algemeen voldaan is, of onze
strijdmiddelen in den ruimstee zin des woords in
degelijken toestand zijn gebracht, deze vraag wilde
schrijver niet behandelen, maar hij stelde zich ten doel:
beepreking onzer etrydkrachten, bataande uit vrijwil
liger», milicien! en in oorlofetijd de echutterij en
komt daarbij tot de conclusie dat in spijt van do
ontvangen waarschuwing in 1870, gedurende 20
jaar dus, hoegenaamd niet» is gedaan tot verbetering
onzer strijdkrachten en waar biina alle andere Staten
van Europa dat wèl hebben gedaan on dus nog in
veel krachtiger toestand verkeeren dan in 1870, wij
feitelijk achteruit zijn gegaan.
Schrijver ia vooral krachtig in zijn betoog, dat op
de Schutterij als strijdkracht niet mag of kan ge
rekend worden. Hij zegt daar o. a. het volgende
«Onze Schutterij?
Volk van Nederland! ruk den blinddoek af,komt
tot bezinning voor het te laat ia, laat u overtuigen,
dat men nimmer mag rekenen op de Schutterij, dat
de Schutterij onbruikbaar
Wees gewaarschuwd 'dat/kon nu 60 jaar geleden,
in de jaren 183031, de Schutterij met eeniggoed
succes optreden, dit thans, bij de ontzettende veran
deringen in de wijze van oorlogvoeren, totaal onmo
gelijk is en ik wil trachten, u. de ernstige waarheid
daarvan, zoo goed mogelijk, te doen beseffen.
De wet op de Schutterijen van 11 April 1827
is meer dan verouderd en beantwoordt, in geen enkel
opzicht, aan de eischen des tijus. Reeds in het
jaar 1830 bleek het, dat er vele leemten in waren
en nam men zich voor, zoo spoodig mdgelijk daarin
te voorzien, inaar toen het gevaar voorbij was, liet
men de zaken kalm rusten. Verschillende pogingen
zijn, in later tijd, wel gedaan, verschillende ontwerpen
ingediend, maar verbetering is niet gekomen, en zoo
zal het ’t volgend jaar 63 jaar geleden zijn, dat de
Wet in werking is getreden.
De vraag is ten volle gerechtvaardigd- Hoe is
het mogelijk, dat er nog aan gedacht wordt, dat de
Schutterij bij een plotselingen oorlog iets zal kunnen
uitrichten, of men niet volslagen blind moet zjjn,
om daaraan nog een oogenblik te gelooven?
En toch, wanneer men hoort en ziet wat er omgaat,
dan krijgt men de overtuiging, dat er nog zijn, die
waarde aan de Schutterij toekennen, men mag ten
minste niet denken, dat men handelen zou tegen beter
weten in.
Intusschen wordt daardoor de natie op een dwaal
spoor gebracht en kan het Vaderland er wdl eena
de wrange vruchten van plukken.
Daarom is het van *t hoogste belang, openlijk voor
de waarheid uit te komen en het Volk te doeh inzien,
dat door den onmogelijken toestand der Schutterij,
wij ons, misschien eenmaal, niet krachtig zullen kunnen
verdedigen.
De tijden van 1830 en ’31 zijn voorbij; had men
toen maanden ter voorbereiding, zoodat geheele ba
taljons vrijwilligers, die nooit gediend hadden, in den
Tiendaagschen Veldtocht zich uitstekend van hunne
taak gekweten hebben, thans zal men slechts dagen
ter voorbereiding hebben.
Er zijn er, die er nog steeds op vertrouwen, dat
ons weken of maanden gegeven zullen zyn en er dus
nog voldoende gelegenheid zal zijn, om gereed te
komen.
Zou dat een ernstig vertrouwen zijn, zou men dat
in alle oprechtheid gelooven, waar alles ons zegt-.
Geen maanden, maar slechts dagen ter voorberei
ding?
De technische verbetering der strijdmiddelen, hun
vernielende uitwerking, de buitengewone getalsterkte
der tegenwoordige legers, de versnelde middelen van
vervoer en nog zooveel meer omstandigheden, hebben
een geheel andere wijze van oorlogvoeren in het
loven geroepen, dan in de jaren 1830 on ’31. Hij,
De heer H. W. G. Koning, majoor-oommandant
der dd. Schutterij alhier, heeft eene brochure ge
schreven en bij de hb. G. B. van Goor Zonen het
licht doen zien onder den titelNederland, Mene,
Mene,xTekel, Upharein?
Schrijver schetst daarin allereerst hoe ook hier te
lande in 1870 groote geestdrift ontstond om, zoo
noodig, ons te verdedigen tegen vijandige naburen
en hoe toen duidelijk bleek dat ons krijgswezen vele
leemten bevatte, die men zich ernstig voornam te
verbeteren. Zoolang de vrees er nog in zat wilde
men met alle kracht en macht aan het werk gaan
om verbetering te brengen in den zoo onvoldoenden
toestand opdat, wanneer Nederland eenmaal werkelijk
geroepen zou worden om zijne onafhankelijkheid te
verdedigen, hot daartoe beter in staat zou zyn. In
Het was haar echter niet mogelijk de goede dame
te berichten, dat Koert haar verlaten had. Zij schreef
alleen, dat zij moeielijke dagen doorleefde en ver
zocht haar dringend naar Duitschland over te komen.
Terwijl zij schreef, sprong zij ontsteld op. Het was
of de advocaat door de kamer wandelde. De vrees,
dat zij dien man weder voor haar oogen zou krijgen,
deed haar zoo ontstellen, dat zij de nog aanwezige
kamenier verzocht den oppasser van haar man te roepen.
De oppasser, wiens geweten nog niet gerust was,
kwam met een echt arme-zondaars-gezicht bij zijn
meesteres.
wJe kent mijnheer Morris wel?”
wJa, mevrouw!”
^Voordat mijn man van zijn reis terug is, wil ik
dien heer niet in huis hebben. Je zult dus zorgen,
dat hij niet over mijn drempel komt.”
Het gelaat van den man straalde van vreugde
toen hij dit bevel ontving. Daar werd juist gescheld.
De oppasser ging open doen en kwam spoedig terug
met een brief uit Londen, dien de brievenbesteller
hem gegeven had.
z,Uit Louden!” riep Jane verheugd, terwijl zij de
enveloppe openscheurde, waarop zij het handschrift
van tante Gray reeds had herkend. De brief luidde
z/Mijn lieve kind! ik heb een langen brief voor je
geschreven, maar dien heb ik onvoltooid laten liggen,
toen ik in de z/Morning Post” las, dat door een
Duitsoh schip te Sidney bericht is aangebracht van
eenige Europeanen, die op een klein eiland nabij