ffl
H
.1
nhuis
J
Me Jaargang.
No. 12793.
Zaterdag 29 Mei 1915.
behalve
Feestdagen.
Zon
en
EN
Uitgevers A. BRINKMAN EN ZOON.
Telefoon Interc. 82.
Eerste Blad.
PLICHT.
1
r
Brieven uit de Hofstad.
x
FEUILLETON
DA.
A
X'Tï©*vl"Ws- ezx -Ab.d.’vea^tezx'tïe'To j-slcL voor O-otjlcLsl exx Ozxxs'txelcexL.
Verschijnt dagelijks
tMEKK te letten
i een pole,
pier opgaart en
A Y ZONEN
IBM.
Telefoon Interc. 82.
i b
<L
mag
genoegen te veroordee
h. Brokkenhuis,
van
i
ar*
5IJN VAN
het
I
CCLXIX.
’r
te
I
ta«cl| I
«<•11
zich
<le
zachte
;rga4ering
Soc.
aan
»urg, 8 uur. De
DERTIENDEHOOFDSTUK.
(Wordt vervolgd.)
n A Zn., Gouda
UELl.
WATERj
f
betoenen
ijver aan
8% uur. Leden-
eniging Gouda.
de
tot
Movrouw’s ziekte werd na Adolfs to-
rugkeer zienderoogen beter.
Lena, die eerst haar hoofdje had laten
hangen, werd vroolijker. De verloving van
taak,
al»
alle»
hun
ze
M
het
- allen.”
I>et Irene’s beurt verlegen
Dtt nummer bestaat uit twee
bladen.
ma-
en
ver-
GOIDSCHE C01R1NT.
halen zoo dik-
BIJL,
BAART L*.
IG, Vice-Voore.
jcr.
1DORST, Penn.
waeeene,
grijpt en
broze en
voor
maat-
meer. An*
van
ij geregeld tijdig
ontvangen van
vermakelijkhe-
in onze agenda
„Waar hebt u haar loeren kennen
vroeg Lena.
„Toen Ik een heel ondeugenden klei
nen jongen los moest geven”, vertelde de
gouverneur, verlegen aan zijn hoed draai
end, die hij in de hand had.
Hij streek liefdevol met zijn boenige
hand over het portret.
„Zij heeft niet om mij gelachten”, tel
de hij week, „zij niet de anderen doen
op rekening!
«GAAF VERGOED;
t 15 CT. I
l)at 1h nog weer eens
ache Pinkstercn geweest en
ningen oen paar dagen uit den
ouden tijd. Vooral die tweede dag,
dag der dagjeamenechen, zooals men
hier met verholen vroolijkhoid pleegt
noemen.
een ouderwet-
voor Scheve-
goeden
de
ze
li'
[EEËN worden
in verzegelde
n vijf, twee en
n een Ned. ons
iding van Nqm-
js, voorzien van
id Merk, vol
st gedeponeerd.
de uitvoering
de orders aan-
PRIJS DER ADVERTENT1ÊN:
Van l-*-5 gewone regels met bewijsnummerf 0.55
Elke regel meer„0.10
By drie achtereenvolgende plaatsingen worden deze tegen twee berekend.
Dienstaanbiedingen per plaatsing van 15 regels f0.35 bij vooruit
betaling, elke regel meer 6 ets. Reclames f0.25 per regel.
Groote letters en randen naar plaatsruimte.
Bouw- en Wo-
mdscommiseie Ar-
Js
it door de stad
p staat „Armen
ais”.
geld bij U aan
hem ontbieden
lekenden of per
9.80 u. Ató.
Kappers bond1.
Johan met Greta, daar was ze overheen,
ja, zij schopte er nu zelfs behagen in.
be baron kwam voel vaker. Hij be
gon, zooals afgesproken was, den knaap
op zijn manier te vormen. Na de les
moest Adolf eiken dag paard rijden en
gj iimastische oefeningen maken. Do oude
kruiste soms uren ^ang .met hem door
het bosuil. be jacht* echter stond nog niet
op hot program. Urenlang kon de jon-
in liet gras zitten en de beesten, die
vertoonden, Ixwtudeeren, maar hij
werd zeniiwaclrtig, als zijn oom aanstal
ten maakte, zijn buks aan te leggen op
een rustig grazende ree. En werkelijk
had de oude man het nog niet over zich
kunnen krijgen, in tegenwoordigheid van
den knaap los te branden. Hij ging dan
heftig te keer tegen döze teergevoelig
heid1, maar als Adolf zijn armen om hem
heensloeg en zacht smeekte„I^aat het
arme dier toch leven, het heeft u toch
niets kwaads gedaan”, dan liefkoosde hij
hom hartstochtelijk.
De gouverneur was vol innerlijke be
vrediging van zijn reis teruggekeerd. De
dienstboden lachten om hem, al» hij, in
zoet gepeins verzonken, daarheen liep en
do postbode kon oen glimlach niet ver
bergen, als hij op het zien van het be
kende schrift, als een schuldige bloosde;
do bedrijfsdirecteur kon slechts met de
grootste moeite zijn pijp in den mond
houden, als du gouverneur hem onderda
nig groette. Ook I>ena kon som» haar
vroolijkhoid nauwelijks bedwingen als de
komische huisleeraar met een stralend ge-
die
aan
spoort tot het goede, zijn een uitwendi
ge macht; voor den volwassene moet zij
wezen een inwendige beweegkracht. Aan
het kind1 moeten zijn verplichtingen wor
den voorgeschrovende volwassene moet
zichzelven tot wet zijn. Het kind leeft on
der de wet; de volwassene niet; do wet
moet in hem leven. Het kind leeft onder
en het be-
De mensch heeft, zoolang hij leeft, van
hot eerste oogenblik waarin eenige be
wustheid van goed en kwaad in hom ont
staat, plichten te vervullen.
Die plichten zijn niet dezelfde
allen en hangen af van leeftijd,
schappelijke betrekking, en zoo
dfte zijn daarom de plichten van het
kind en andere wederom die van do vol
wassenen; doch niet in den aard, der
plichten, die èn het kind èn de volwas
sene heeft te vervullen, komt het onder
scheid tusschen beiden uit. Ook’ in wat
hun lieiden kracht en steun geeft tot het
doen van het goede ligt een. belangrijk
verschil. Het kind neemt zijn plichten
waar en doet het goede maar de
macht, die hem daartoe dringt, ligt bui
ten hem1. Het gebiedend woord des va
ders, de vriendelijke raadgevende stem
dor moeder, het gestrenge oog des mees
ters, de vrees voor kastijding, de hoop
op beloon ing, zijn de machten, die van
bulten op het kind ipwerken
wegen, zijn plicht te doen.
Doch als .de kinderlijke leeftijd- voor
bij is, dan Icomt het tijdperk der zelf
standigheid. Dan moet niet een ander
hem in het goede spoor leiden, of h<-m
dat wijzen, maar dan moet hij zelf het
goede spoor zoeken en zich er in hou
den. Dan moet, hetgeen hem kracht en<
steun geeft tot het doen van het goede,
niet buiten hem liggen, in menschen-
woord of menschenblik, niet in voor- of
nadeel, maar binnen in hem moet
macht gelogen zijn, die hem dringt
het vdlbrengen zijner plichten.
Voor het kind moet de zedewet,
h(*m afhoudt van het kwade en
den dag leggen, ah zij kunnen verkrij
gen hetgeen voldoet aan hun zingenot
Hier ontmoet ge er, die leven om te pron
ken met fraaie kleodvrdracht, daarvoor
voor zichzelven of voor hun kinderen
moer over heblton dan stand en krach}
ten toelaten, en in houding en manieren
toonon, dat zij zich voel voortreffelijke»
rekenen dan wie niet zoo uitgedoschi
zijn als zij. Daar vindt go er, die slecht»
leven om te eten en te drinken, en dan
eerst genieten, als de spijs of de drank
hun veihemelte streelt. Ginds aanschouwt
gij er wier hoogst, wier eenig leven*
doel is: het geld, en dan eerst waar
lijk tevreden zijn over zichzelven, als zi|
zich verblijden over groote winat, ho»
dan ook verkregen. De voorbeelden zijn
te over van hen, die slechts leven om
zich met zingenot te vermaken.
Wc zijn niet zoo onverstandig om de
betrekkelijke waarde van kleedlng, spijij
en drank, van welvaart, enz. te misken*
nen. Maar, waar der gelijke zaken
doel worden van het leven, wordt
hoofddoel van leven gemist.
Weent leln op uw kleeding; dat 1»
goed. Maar bovenal jaagt naar reinheid
van hart en leven. Verschaft u gezond
voedsel voor het lichaam; dat is goed,
gij kunt er niet bulten. Maar verzuimt
niet uw geest te voeden met de kenni»
van hetgeen waar is, waltoon en goed...
De kinderen juichen en klappen in de
handen, als de moeder tot hen komt mot
versnapering of speelgoed. Dat Is
ideaal. In hoogero dingen kunnen
nog geen belang stellen. Daar zijn
nog kinderen voor. Maar wij, volwasse
nen, moeten, al mogen wij de bdrek kei ij-
ke waarde van het een en ander niet
miskennen? toch een hooger levensgenot
kennen, de bewustheid namelijk, dat wij
dagelijks toenemen in kennis, in ver
stand, in geest- en wilskracht, in adel
dom van ziel. V.
PRIJS VAN HET ABONNEMENT:
Per kwartaalf 125.
Idem franco per post150
Met Geïllustreerd Zondagsblad150
Idem franco per post. A - 1.90
Abonnementen worden dagelijks aangenomen aan ons Bureau:
Markt 31, bij onze Agenten, den Boekhandel en de Postkantoren.
dadelijk schoolwerk
mama sliep
Lena haar huiselijke plichten mo<*t
Vullen.
Lena streek liefdevol over
wangen van den knaap.
„Weet jo wat, Adolf, maak een opstel
over Hetgeen je .in de vacantle hebt be
leefd.”
Gehoorzaam zette de knaap zich
den arbeid. Reeds kort daarop kwam hij
weer bij Lena met zijn pennevruciHje- Zij
las het en gaf het hem weer met een
goedkeurend knikje.
„Zijn er veel fouten in vroeg Adolf.
Zij trok hem in haar armen, kuste de
roodo lippen en zeidc geroerd „Je bent
mijn kleine leermeester, dat heb je goed
gedaan.”
vol-
be*
verstaat. Hij beseft, dat het
korte leven hem gegeven is tot
een taak, die hij niet onafgewerkt gllei*
minst onbegonnen mag laten, een
die zich het i>est laat beschrijven
zelfveredoling. Daartoe maakt hij
dienstbaar wat hij doet of ervaart. Zij#
lijden maar ook zijn vreugde, zijn
beid maar ook zijn rust, do dagen van
inspannirig zijn voor hem even zoovel»
middelen om zijn karakter te vormen
zijn gevoel te verfijnen, zijn wil te ven
stalen.
Toch zijn er onder de volwassenen
die den hoogen ernst en de waarde van
het leven niet Ingrijpen en het beschot»
wen als een spel.
Hoevrien zijn er niet, die h<»t leven
verdartelen in allerlei beuzellngen en nio
tigheden I Hoevelen, die voor de ont
wikkeling van hun vorstand-, voor de
vorming van hun karakter niet de minst»
geest Irift en ijver gevoelen en
on die eerst dan geestdrift en
het allen
Nu was
worden.
„Die verlegenheid is de vloek mijns
levens”, ging Huyskejj voort. „U is van
den beginne af aan „vriendelijk” voor
mij geweest, juffrouw Van Dommelen
daarom zou ik tegenover u mijn hort
wel etuis willen uitstorten. Wil u mij aan-
hooron
Is’iia knikte levendig <*n de gouver
neur vervolgde „Mijn ouders leidden op
het land, waar ik in groote afzondering
mijn jeugd doorbracht. Na hun vroegen
dood kwam ik bij oude lieden inde stad,
waar ik, menschemtchuw als ik was, al
leen mij opsloot met mijn studie. Zoo
kwam (te dag, waarop ik mijn eerfrte
pleidooi zou houden. Met angwlig hart
betrad ik de rechtszaal. Ik wist dat mijn
pleidooi goist was, en verzamelde al
mijn moed toen had ik nog mol'd
om mijn verlegenheid te overwinnen. Daar
stond ik en
zaal gaan.
zicht van - zijn bruid vertelde.
Hij werd verlrouwelijker tegenover haar,
ens, toen hij alleen met haar wa», was
hij »'lfs zoo moedig tiaar de photogra-
fie van zijn verloofde te laten zien. In
spanning zag Lena, ffoe hij een met
vergcet-mij-nietjes beatikte lederen brjoven-
laseli, uit zijn rokzak haalde. Met ge
weld moiMt ze zich inhouden, alles wat
mijnheer Huysken deed, droeg den stem
pel van het komlschê. Uit deze f—v
nam hij een plrotographisch portret.
„Zie dat is mijn verloofde”, zeide hij
van vreugde stralend.
Nauwelijks kon Lena oen kreet van
verrassing en verwondering onderdruk
ken. Wat een verwólkt, leelijk gezicht
had zijn uitverkorene I
„Is u al lang verlóófd vroeg zc.
„Vijftien jaar”, antwoordde Huysken
gelukkig. „Ziet men haar dat wel aan
Zij schijnt mij nog even jong en mooi
toe, als toen ik haar leerde kennen.”
En terwijl Lena üffli harden strijd streed,
om het lachen te laten, verdiepte hij zich
in eon zalige beschouwing van het loe-
lijke portret.
29)
Johan’s verloofde Ix?na liet den brief
vallen. Zij staarde langen tijd strak voor
zich uit. Zij dwong zidr tot vreugde,
over de zonnige toekomst, die haar ge
liefde vriendin tegemoet ging. Maar dat
het juist Johan moest zijn, wiens moo-
uer
Haar vrouweiijke trots was gekwetst.
Het krenkte haar onuitsprekelijk, dat zij
aan de onnadenkende woorden haar tante
zulk een uitlegging had gegeven.
Had zij Johan dan lief Deze vraag
had zij zich nog nimmer gesteld, ja vroe
ger in haar jeugd, toen had hel woord
„liefde” haar toegeschenen als een sprook
jesachtig, schoon begrip, oen soort too-
verband, waardóór twee harten werden
aaneengcMneed. Nu had ze meer pro
zaïsch over de liefde leeren denken en
een huwelijk als een. gelukkige gebeurte
nis beschouwd, hoofdtzakeiijk met het oog
op de toekomst. Gaarne’ had ze Johan als
haar echtgenoot gehad, zooals men eiken
braven, edelen man gaarne heeft, van
wlen men overtuigd is, dat hij zijn vrouw
pooit ongelukkig zal maken. Txma was
Imxmj op zichzelve. Zij nam den brief
harer tante en scheurde hem in duizend
stukjes, zij wilde niet meer aan haar
iJocli als de kinderlijke leeftijd voorbij
is, dan moet hot leven andere cischcn
doen gelden. Voor den volwassene mag
het leven niet meer zijn een spel, een’
gelegenheid om zich uitsluitend te venna
ken; hot moet voor hwn zijn een oefen’
school, waarin hij met volkomen zelfbe'
wustheid eon ernstig dóel heeft na te ja
gen en te bereiken. Dit beteekent niet<
rtat wij elk genot moeten schuwen en hal
ten. Eenzijdig en Udcrompen is de op
vatting van het leven, als ware elkeont^
I spanning en elk
len als zonde.
De mensch is zóó geschapen, dat hij
behoefte heeft zich te verblijden en in
een opgcrulmden lach of in een vroolijk
lied de vreugde te openbaren, die zijij
hart gevoelt. Gelukkig zij, die noch dooi
overmaat van rampspoed, noch door om
natuurlijke zelfverkrachting geleerd hebt
ben, kinderlijk blij te zijn.
Maar wat den volwassene van het kind
onderscheidt, is dit waar het laatst^
leeft om zich to vermaken en te spelen»
gebruikt de eerste daarentegen de gele
genheid tot ontspanning, genoegen en
blijdschap om te leeren leven, dat i»
steeds mper en l»eter mensch, steeds krach
tiger te worden tot het volbrengen van
levens verplichtingen.
Ziedaar het levensdoel van den
die don ernst des levens
Hij beseft, dat
iichtgeloovigheid herinnerd worden. M<1
onbeschrijflijk verlangen zag zij A-loif s
terugkomst tegemoet. Zijn vroolijk, onl>e-
dwongen. gebabljel moest haar helpen haar
gemoed weer tot rust te brengen. t
I'indelijk kwam hij, opgewekt als al
tijd. Dat mama weer ziek geworden was,
bedroefde, hem wel, maar, metsid1 hij
met zijn Hoven glimlach „Zij- zal wel
weer beter worden, als we haar goed op
passen.”
„Moet ik nu
ken vroeg hij, toen
ik liet mijn oogen door de
Het begon mij te duizelen.
Achter mij allemaal menschcn. Een gren-
gelooze angst kwam over me. Dc keel
werd mij als liet ware dicl»(gesnoerd<.
Reeds wilde ik mot bevende lippen be
ginnen. toen mijn blik op de menschon-
mcnlgto viel, en wat ik toon zag, was
verschrikkelijk.
dwang; de volwassene moet handelen uit
drang dkw gemoed».
Goed doen, omdat men goed i», en
laarom niet anders kan en wil dan het
goede, ziedaar het bestaan des mans. Niet
andoren naar de oogen zien, niet van
anderen willen weten, wat wijzclven goeds
hebben te doen in het leven, niet in ze»
kere uitwendig gegeven voorschriften on
zen levensregel afgebakqnd te v*)Ulen
zien, niet vrees vodr straf, niet hoop op
belooning, geen dezer dingen mag dg
kracht zijn, welke on» tot het doen ,om
zer vcrpJichtingeiF brengt.
En toch zijn er velen, die, volwassen
naar het lichaam, op het g(<bi«l des zc*
delijken levens slechts kinderen zijn. Let
er oen» bij de meeste menschen op, wel
ke de macht is, die hun zedelijk hande
len behperscht, .en o I zoo talloos velert
zult go er vinden, dik* niet in den drang
van eon edel gemotd, maar in iet» vol
komen uitwendigs de kraclrt vinden, wel*
ke hen beweegt tot het doen van hH
goede. Do een zoekt in een boek de
voorschriften en levensregels, waarnaar
hij zich heeft te richtende ander ziet
zijn mediemenschen naar de oogen en leest
in het fronsen der wenkbrauwen of in
het welgevallig opslaan der oogen of het
kwaad dan wel goed is hetgeen het zich
voornam of reeds begon te doen.
Zoo ontelbaar velen zijn er, wier
deiyk leven geen vanzelfheid is, maar
een, dat, als bij kinderen, staat onder
den tuchtmeester eenor uitwendige wet.
Ja, slechts zeer weinigen zijn er, die d»
wet geschreven hebben op den bodem
van hun hart, die het goede doen, om
dat zij goed zijn, omdat dc liefde, welke
de band is der volmaaktheid, hen dringt
Zeer weinigen, die zondór om te zien
zonder aanzien des persoon», zonder oid
na- of voordeel te denken, zelfstandig aan
zichzelven aan hun geweten vragen; Wal
goeds kan ik doen
De levensbeschouwing van het kind i?
zeer oppervlakkig. Het glijdt om zoo te
zeggen nog over de dingen heen, zonder
om haar diepe lieteekenis en belangrijke
gevolgen zich te bekommeren. Voor het
kind Is het leven slecht» oen spel. Ar
geloos en onbezorgd speelt het voort
De dagen en de uren zijn voor^ het kind
slechts even zoovele gelegx nheden om te
dartelen en te juichen. Het kent nog
gwn ander doel dan zich te vermaken
Eveu na liet middaguur waren wij aan
den ingang van do stad aan de zijde van
Loonduinen. L>at was een bijzonder aar
dig gezicht die onafgebroken optocht van
fietsen, tentwagentje», speelwagens, auto’s.
In een kwartier tijde telden wij 73 fiet
sers, 29 rijtuigen, terwijl het aantal wan
delaars niet te tollen was. Bovendien
passeerden ons twee tram», elk met vier
wagens die als gepakte haring voigv-
propt waren. Eu zóó is het uren lang
gegaan. In lange slierten hoste do uitge
laten Weetlandhche jongelingscliap met
hun aangelMxlenen de buiten-wegen langs
naar „Schoveling”. Hoe vol het daar in
het middaguur was, valt niet te vertellen.
Do troditionoele uitdrukking dól men wel
over de hoofden kan wandelen, zou niet
overdreven zijn. En hot was er alles vol
op zomersch. Er woei oen stevige brie»,
wat maar gelukkig was, want de Jonge
lui hadden wel wat koelte noodig. Vol
gens du oude Grieken werd do mingodiM
geboren uit het schuim van de zee. In
later tijden schijnt men van die meening
teruggokonien te zijn. Onze vriend Pot
gieter beweerd reeds dat zo eigenlijk op
liet ijs geboren is. Er zou aanleiding
kunnen Ixwtaan oiu te bowcren dat zij in
<te duinen het levenslicht beeft aan
schouwd. In ons land heeft er timachen
het water en de liefde altijd een nauw
verband bostaan. Dat hebben wij nuch
tere Hollander» -wellicht genteen met de
meer gepassioneerde Italianen
luiat ons op dtt bnderwerp niet verder
Inga&n. Er zijn van die onderwerpen
die ieder kent en waarover niemand
spreekt. Daartoe bohoorj ook dat van die
JJefde des WestlMidechen jongeling» in
verhand met den tweeden Pinksterdag en
do duinen van Sohcveningen. Een knies
oor die de zon niet in het water In-
casu in de duinen kan zien »diijnen,
hoewel de belanghebbenden wellicht min
der gesteld zijn op de zonnestralen
Voor wie studie zou willen maken van
de wijzen waarop de Ncderlandsche jeugd
uiting g(«e<t aan haar vreugde en waar
op zij haar vermaak zocht, zou de twee
de Pinksterdag veel stof leveren. Zonder
ling dat slechts o zoo langzaam de oude
tradities verloren gaan; Irijzoudcw is het
dut liet aardige, het t\ plsche van het oude
het eerst verdwijnt, hoe hel slechte van
het HKMicrno het eerst wordt overgeno-
UMWl.
Het national» oortuum verdwijnt
eerst, do traditioneel» kap is al lang af
gezet. Wat er voor in do plaat» kwam,
is eon oarricatuur van het moderne. Wij
hebben ze zien wandelen do doehteren
Eva’» met reuzen-hoeden, die op Imn
hoofden waggelden als oen roeibootje in
de deining van een groot schip. Of ze
hangen aan óón boed»-spe>ld scheef op zij
van het hoofd; anderen waren al zoo
ver dat zij haar hoofddeksel maar in dc
hand droegen.
De jongens puffen In hun hoogo hoor-