ruws li nooit Moltmnler. rine. JON »dt nrk Itt'. torrtywiel. i. 12904. Zaterdag 9 October 1915. 54e Jaargang. ters iket Verschijnt dagelijks JtfT Eerste Blad, feuilleton trzxA- ■eedsehappei GOUDA irlijk tl lui ii Fijt Stille herfstdagen en de groote strijd. en -^.d_‘vertezxtie"blscd. voor G-o“uxcL©- ezx OrAstxelcezx. behalve Zon- eoi Feestdagen. Telefoon Latere. 82. Telefoon Interc. 82. Uitgevers A. BRINKMAN EN ZOON. --------- Brieven uit de Hofstad. G0UD8CHE COIIKANT >3=LS’ gebakken cent* tan eener vrij willige ORTEN r parti- /ER1NG toch... bedenkingen weg k RECHT. niet zoo moet er mee zij de bloed hier aan mij vermaakt. (Wordt vervolgd.) :man Zn., bestaat uit twee H. -4 daar- raad JN VAN Keukengerei, onderdeden. tuigen. 14 mijn ver- Of ten 2B0L Amsterdam. Dit nummer Maden. num-leeftijd 19 jw. tnum-leeft. 25 jaar. n reeds zeer vol* le kunnende stoken, num-leeftijd 29 jaar) au m-leeftijd 16 jaar, num-leeft. 17 jaar; den van een brief- van aanneming der 50 op tijd de Wilt ge mij in uw belang, te i Genoegen”, 8 U- hambly en Kardec. duw- en Woningtoe- andscommtade Ar- tnum-leeftijd 17 jaar mum-leef tijd 25 jaar’ wij geregeld tijdif en ontvangen v«« erten, vermakelojkW* dan in onae agenda hetgeen Gram gezegd heeft woemigen tijd paöeöftd ie. En bovendien, wij zullen er niet toe mee werken !dat de reputatie, die de dames van de residentie in de bui tenwereld hebben, «enigermate min der wordt. Misschien toch... man* Er is een vreemde, pijnlijke tegen stelling tusachen de stille rustigheid van deze wonder-zonnige, blauwe herfstdagen en de angstwekkende ru- 1 die het pRiJg pER AD\jERTENTIÊN. Van 1—5 gewone regels met bewijsnummer. f 0.55 Elke regel meer .0.10 Bij drie achtereenvolgende plaatsingen worden dete tegen twee berekend. Dienstaanbiedingen per plaatsing van 1—5 regels f0.35 bjj vooruit betaling, elke regel meer 6 ets. Reclames f0 25 per regel. Groote letters en randen naar plaatsruimte. verlang geen geld, juffrouw, dat moet ge weten, ik...” Bijna had hij go- zegd „Ik bezit meer dan'gij/’ Zij liet het hoofd zakken efi «peel de met de banden van haar boezelaar. „Wat zou ik u dan kunnen...” „Jjiat ons er liever over zwijgen; als de tijd gekomen 1», zal ik mijn loon wel vragen. En geef mij nu verlof, ik moet naar de stad om maatregelen te nemen. Vatentijn neem ik mee, dan zift ge hier veilig.” „Valentljn Wat is er met hem?” „Die houdt het met uw braven buur- macht te krijgen. Als ge liet werk •waart voortger" ónmogelijk geweest zijn leverantie te volbrengen, volmacht geven om i- handelen „Ik geef u onbepaalde volmacht. Ik ken u nog pas kort, maar als gij mij bedriegt... dan moge de Enz-mo- len te gronde gaan, dat kan mij dan niet» meer schelen.” „Juffrouw riep Ernst blijkbaar verheugd over dit openhartig gezeg de, waarin zooveel lag opgesloten. „En welk lóón hebt gij mij toege- 8) wAllee is uit, allee zeide •nikkend. „De molen zal moeten verkocht worden en ik... ik...” „Juffrouw Sta ik u dan niet ter z>jde Hebt gij mij dan niet in dienst «enomen ofri u de zware lasten van de schouders te nemen Ziet ge nu, dat zelfs de flinkste vrouw eenmaal gwoelt, dat haar kracht teneinde i». mij nu eens nauwkeurig...” •Lk r ti^n boeken”, zeide zij •makend terwijl zij naar een kast J««. „Zie het zelf maar na I... O, 0,8 n?““' verechrikkeH^ce man!" „De boeken nu te gaan Inzien te veel tijd kosten. Het schijnt dat spoedig gehandeld moet *orden, juffrouw Zeg mij maar‘ j“J^vanr de vutaf, hoe de zaken toeh geoord,’ dat ik twee ‘•end mark moet betalen, en ik j, de helft daarvan niet in kas. dan hik J00r *0on v8n de knecht», ik ge«l geld meer om brood num-leeftijd 20 jaar. mum-leeft. 29 jaar. wegmaaien, die haat~en die gewelde narij Hoe is het toch, dat die men schen, dezelfde als (He hier gaan met den glimlach van hun droom, worden als wilde dieren, die verscheuren ia bloeddorstigheid en zucht naar wraak? Waarom brengen ze moedwillig de ellende en het lijden en de droef heid „Waarom misvormen ze dit le ven, dat zoo schoon is, en vertrap pen ze de heerlijkheid van deze won dere aarde Want het leven is toch schoon en de aarde rondom ons als de heerlijk heid van deze wondere aarde ant het leven is toch schoon en de aarde rondom ons als de heerlijk heid van een droom. Voor de open deuren van mijn kamer bloeien de bloemen nog, waarlangs de bijen ijve rig gonzen. Onder de zilverig grijze luchten staan ginds de boomen met het donkere groen van hunne dichte bladerenmassa’s. Daartusschen sche mert het wit van een landhuis, waar boven een fel-rood dak kleurt. Een groot paard stapt langhaam voor een piependen wagen, en een man, die er naast loopt, roept zacht en voor zichtig als gold het een vermaning van liefde „Hei, vort, feit” 1 Bo ven in mijn huis kraakt een deur. Door mijn tuin, lan^ft mijn open ka merdeuren, stapt bedaard en ernstig een’ grijs-gestreeple poes. Als zij mij bemerkt, staat ze stil, keert den kop als vragend naar me toe en wandelt dan gerustgesteld verder. Voelt ze, dat haar in dezen vredigen morgen geen kwaad gebeuren kan Toch wordt er niet poezen alleen, maar menschen zelfs groot, onherstel baar'kwaad gedaan door andere meiir schen op dezen zelfden, gelukkigen herfstmorgen. Want wel is het leven schoon, maar schoon alleen vopr wie zijn leven als deze herfstdag, zonder begeerte, zonder naijver, zonder arg waan, open en stil en vredig is. Maar er is één ding, dat altijd weer de vrede verstoord en de rust dat en tranen. Dal is de begeerte. Niet de begeerte die werkt, en daardoor le vend maakt, maar de begeerte die al tijd meer wil en onverzudelijk is, die vergaat van afgunst en jalouzie, de is l„-- moeilijk zijn die zaak in watTiiderm Laat het mij openhartig zeggen,’ juffrtMiw, het komt me voor, dat Knoop er op uit was u ten ondergang te brengen, u in zijn zoo mei irt voortgegaan^ zou het “5 u laten bepra- vroeg Ernst Mahler gelegenheid, maar het was voor hem te veel, en toch zou het jammer zijn zulk een mooie kans te laten voor bijgaan. En toen „En toen hebt ge ten, niet waar v™ toen zij bleB steken, „Ja... en nog meer... Hij draagt er de schuld van, dat ik de leveran tie heb aangenomen, ofschoon de tijd ei» schoon en het is, of al onze be geerten van ons zijn afgegleden, of onze bedrijvige werkdadigheid om geld en goed en al dat wat nu op dezen parelenden herfstmorgen zoo waardeloos lijkt en zonder beteekenis verdwenen is of stil wordt en we ge lukkig om den zonneschijn en de gouden klaarte der luchten en de droomende roerloosheid der boomen niel anders meer wenschen, of we in deze rustigheid geen vijand moer ken nen en geen benijder en geen mede dinger, of het leven schoon is en goed, zooals het is. Maar vanuit vreemde verten hoo- ren we den zwaren donder van ka nonnen en onze verbeelding ziet de bloedige slagvelden, den feilen strijd van man tegen man, de verwrongen gezichten, de t misvormde menschen- lichamen, ziet ook de verwoeste dor pen en steden en de -verniélde schoon heid van voorbije eeuwen, waarin voorbijgegane geslachten hebben uit gedrukt wat er aan idealen en liefde en. verlangen leefde in hare harten. We wetep^van den toomeloozen haat, die thans volken drijft, van de vergiftige verdachtmaking van het vernietigend oordeel van de Woede waarmee menschen andere menschen ook buiten het oorlogsbedrijf trachten te vernietigen en te schenden en hun heiligste gevoelens, van de onwaar achtigheid, waarmee ze elkaar ver- oordeelen en van dte huichelarij, die hen henzelven doet prijzen. We we ten van de ellende, die er schreit in zoovele huizen, van het hartbrekend snikken van jonge vrouwen bij het lijk harer mannen en beminden, van de stille tranen van moeders en van het hulpeloos sterven van verlaten kinderen. En we begrijpen niet. Is dan deze aarde niet schoon en het leven niet een wonder van heerlijk heid Zijn de dagen niet vredig als de roerlooeheid van een droom en klaar in het blauw der herfstluchten? En gaan de menschen niet als met' den stillen glimlach van het geluk 4 rellende brengt en haat en bloed blijde om de schoonheid, die bun oogen zien en om de wondere vrede, die er woont in hunne harten Waar voor komen dan die strijd tusschen millioenen, die honderdduizenden gaat moerigheid en zenuwachtigheid, wij rondom ons merken en in overige der wereld weten én de bloe dige bedrijvigheid, die thans op de slagvelden van Europa heerscht. Wan neer we buiten gaan onder den ne- vtfligen blauwen koepel c|er wijde herfstluchten, langs de boomen, die roerloos staan als in een droom en waartusschen in wondere ivredigheid de huizen verscholen schijnen, wan neer we door de landen gaan langs de glinsterende onbewogen vlieten waar het riet droomt aan den oever en in den lommer van roerloos ge boomte de hóeven te d'ompielen lig gen, waar de verre kimmen nevelen in een zilverig grijs en de torenspit sen alom opfonkelen in het gouden W van den dag, of gaai) over de heide, waar beneden ons in het d*l de boomen donkeren in hun goud- glanzige kleeden en de huizen ertus- «chen als dingen uit een olokkedoos lijken, en ver weg het uitgebloeide paars der erica en het geei-bruin van de zandige heide een zacht kleuren- dek spreidt van wonderdiepen toon, of heendwalen door het bosch met zijn al Jichtelijk-kleurende bladeren die zoo wondermooi contrasteeren te gen het donkere groen der sparre- boomen, waar geen geluid is dan het knappen van een dor takje of de zachte roep van een vogel, dan, wan neer temidden van» de wondere vrede van deze mooie, gouden dagen ons «igen leven ons een oogenblik als een droom lijkt van heerlijkheid, dan schijnt ons gansch het leven te ade- roen van vrede en zich te strekken •Heen naar de schoonheid der inner lijke rust. Om ons is allee roerloos Jchouwburg, 8 fvereenigingen F* man.” „Dan jaag ik hem op Maanden voet weg.” „Ho,ho 1 Dat zou niet verstan dig zijn, juffrouw I Zoo’n vijand moet men in het oog houden, hem lot kalmte stemmen en hem geen ge- .idgeriheid geven om zijn lasterpraat jes te verspreiden. Ik verzoek u hem te gelasten, dat hij zich gereed maakt en het paard in»i>airt. En u”, zeide Ernst smeekend, terwijl hij haar de hand toestak, „druk ik de hand gedenk mij goedgunstig, totdat ik mor gen of overmorgen terugkomen.” Zij reikte hem de hand, haar blik ken ontmoetten de zijne, doch onnrid- dellijk sloegen zij de oogen neer. „Ga met God, Mahler, en... niet waar, ge misleidt mij «iet Dat zou le vree&elijk zijn 1” aside zij «wee kend. „Vertrouw op mij, juffrouw Go hebt geen beter vriend dan mij,' al kent ge mij eerst sedert gisteren; al Was het alleen maar om mijn, eerlijk hart, dat niet kan aanzien dat van zooveel goedheid misbruik wordt ge maakt en zooveel vertrouwen met voe ten wordt vertreden. Vaarwel Met een vlugge beweging bukte hij zich, drukte een ku» op haar hand en snelde heen, de molenaarster In een roes van geluk achterlatende. voor twee personen toelaten, op zijde gaan voor min of meer bejaarde ttftgavbn van het teedere geslacht. Voor knappe jonge meisjes... ja, maar voor bejaarde of leelijkeexemplaren... neen. Twee heeren, >dle elkaar tip hei trottoir ontmoeten on door van beide zijden uit te wijken het elkaar ge- makkelijk konden maken, zijn geen van beide voornemens een haar breed op zijde te gaan. Men neemt elkaar van het hoofd tot de voeten op, bonst mei nijdigen blik tegen elkaar aan» gaat verder. In de tram komt dat gemis aan galanterie herhaalde- iijk uit, en een daar binnentredende dame vindt menigmaal geen der in zittende heei*en bereid om haar zijn zetel aan te bieden.” Over deze vernietigende critiek op de Haagsche heeren heb ik stom ver baasd gestaan. Jammer dat ik niet heb kunnen ontdekken in welk jaar ze uitgesproken ie. Immers dan had den Wij met des te meer genoegen kunnen constateeren dat de Haagsche meneer in beschaving is vooruitge gaan sedert den boozen dag waarop de goedige Gram zijn critiek neor- schréef. Het zal nog wel eena voor komen, dat twee heeren zoo dom zijn om elkaar nijdig aan te Maren in plaats van een weinig ter zijde te gaan, doch door-de-bank zijn “,5_ collega’s - Hagenaren wefc»te H,aan verstandiger geworden, het verschil in hun beleefdheid aanzien van de meerbejaarde en min der knappe exemplaren van het vrou welijk geslacht, zich heeft' gewijzigd, willen wij voor het oogenblik des noods betwijfelen, al voegen wij er dadelijk bij, dat hoogstwaarschijnlijk dit verschil niet epeoifiek Haagach 1». Deze eeidgszin» onbehoorlijke eigen schap is er één die met het type van de omgeving in caeu den Haag niets hoeft uit te staan, doch veel eer 1» ingeschapen. Toch heeft Jo han Gram waarschijnlijk eenigermale overdreven, toen hij beweerde, dat te genover de meer bejaarde dame» geen hoffdijkheitKwordt betracht. Wij zoude» geneigd zijn tegenover de boutade, waaraan de heeren bloot stonden van de zijde van den novel list, ons hart lucht te geven over de weinig welwillende houding, die vaak door do dame» van de residentie wordt aangenomen, doch wij zullen deze neiging trachten, te overwinnen, omdiit hetgeen Gram gezegd heeft stellig niet meer voor den tegen- wocmMg.cn tHd paeeeftd ie. daarvoor mij te kort voorkwam. Maai bij wiet mijn bedenkingen weg te ruimen en”... haar keel werd bijna dichtgosnoeixl, „en nu zal ik te kort schieten in mijn verplichtingen cm ten slotte wordt hij eigenaar van dezen molen. Hij heeft hel al eens gezegd... de Enz-molen behoort bij den Thai-molen, moet er mee ver een igd worden.” „Maar wat denkt uw man van Ge kunt herat toch om vragen f” Christa Maria vloog het naar de wangen... „Laat mijn man pr buiten blijven. Ik... ik alleen heb te beslissen.” „Zooals ge wil*, juffrouw. Ik dacht alleen maar, dat de eigenaar van den molen...” „Die ben ik; mijn oom heeft hem aan mij vermaakt.” „rm wei» iwmu uwv „Dat is wat ander», dan is het dacht, als ik het onheil afwend? Ik nog gemakkelijker om te Wandelen. In de eerstp plaats moet er nu ge borgd worden voor de terugbetaling van het geleende geld. Wil| ge mij uw vertrouwen schenken, dan zal ik u dje twee duizend mark bezorgen. Ik sta in zeer goede betrekking met den eigenaar van den Kruis-molen Lindenberg.” De molenaarster keek hem aan alsof zij haar ooren niet vertrouwde. „MM den rijken Ernst vroeg zij verbaasd. ..Gij?” „Ja de zoon van den eigenaar te koopen, en...” „Maar juffrouw, daarom moet ge toch den moed niet zoo spoedig la ten zakkenLaat ons overleggen, hoe er moet gehandeld worden. Ik ben hier nog te kort in dienst, dus moet ge zelf raad schaffen; anders komen wij niet tot een goed einde.” Dat hielp. Ernst had de rechte snaar aangeroerd'; hij had haar wils kracht weten op te wekken, zoodat zij haar zwakheid overwon. Zij droogde haai' tranen en stond op. „Ge lacht om mij,- Ernst Mahler, omdat ik een domme vrouw ben, niet waar Ik zit maar te huilen in plaats van raad te schaffen.” „Vergun mij een vraag, juffrouw. Hoe -kwaamt gij er toe geld te lee- nen Ik meen toch, dat de molen genoeg winst oplevert en...” „Zoo is het inderdaad, Mahler. Ik had al het beschikbare geld aan ko ren besteed, toen Knoop kwam om mij te overreden tot nog grootere aankoopwi. Hij wist juist een mooie PRIJS VAN HET ABONNEMENT: Per kwartaal f 125 Idem franco per post.1.50 Met Geïllustreerd Zondagsblad1.50 Idem franco per post 1*^0 IH Abonnementen worden dagelyks aangenomen aan ons Bureau Markt 31, bij onze Agenten, den Boekhandel en de Postkantoren. begeerte, die den haat brengt en de onrust. Doze begeert© is het ook, die de zen oorlog gebracht heeft. Het is de begeerte naar macht en voordeel en eer. Het mag de begeerte van de Rus sen zijn of van de Duitschers of van de h ranschen of Engelscheni, het is toch onkel de begeerte. Zeker, ik weel wel,, ze praten van een strijd voor de vrijheid en het recht, het kleine staten op een onafhankelijk volksbestaan, de vrijheid van den dwang van het militairisme. Maar laat u toch niets wijsmaken. Stiijdl Rusland voor de vrijheid, dat zijn eigen zonen, zoo zo naar vrijheid smachten, doodrans?lt in gevangenis sen Strijdt Engeland voor het recht van kleine staten, Engeland, dal twee kleine Boerenrepublieken vernietigde I en haar bevolking uitmoordde? Kent Duitschiund, waar de officierensabel heerschappij voert, de vrijheid Het is enkel de begeerte, die drijft en het is om de macht en het voordeel dat gestreden wordt. Aan die begeerte zijn de herfstdagen vreemd. En daar- •om misschien voelen we juist in zul ke dagen zoo sterk de vernielende kracht dier begeerte. K. CCLXXXVH. Een zeer bekend schrijver over den itaug, wijlen de heer Johan Gram, wiens reputatie als novellist nu wei met van de eerste orde is, ihaar die toch om zijn trischheid zeer gezocht is, heelt eens een zeer hard oordeel uitgesproken over de Haagsche hoeren. Wie Gram gekend heelt en als rechtgeaard Hagenaar heb ik natuur lijk dezen dito dito Hagenaar gekend weet hoe zachtmoedig ’’an aard hij was. CritieK, scherpe afkeurende critiek was hem vreemd. Hij schreef met vriendelijke tegemoetkoming wan neer iets hem niet behaagde. Daar om Hiuet zijn critiek op de heeren der residentie wel uit een ovarkropl gemoed zijn voo^tgekomen. In een der vele Haagsche schetsen van Gram lezen wij hot volgende,; „Over het algemeen is de Hage naar niet bijzonder beleefd op den openbaren weg. Het trottoir of ver hoogd voetpad levert er de bewijzen van. Weinige Haagsche heeren zijn wellevend genoeg om op onze trot toirs waarvan de meeste geen ruimte mijn beste vriend- Het zal dus niet 2L J'*’* °l’de to brengen. Met de leverantie dat is - het kómt voor, dat Knoop er op uit was

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Goudsche Courant | 1915 | | pagina 1