1872.
IT. 154.
ZONDAG 9 JOL
IVBÜffl,
KENNISGEVING.
-
I
MAN.
BUITENLAND.
OVERZICHT.
«7,
63‘/,
555
156»/.
64
De vrije Vertegenwoordiger.
S. W. N.
het oude
30 Mei.
(2983)
00
*iov
ee
9.
6
e
I.
Prijs der AdvertentiönVan 1 tot 5 regelg ƒ0,50. Iedere
regel meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inten
ding franco, en uiterlgk tot Zaterdags-voormiddags ten 10 ure.
dier
op
73
19»/.
8»
Jul
Oct
)TEN te Schoon-
krijgbaar gesteld
VAN ISTOOTEïs,
Uitgevers.
schoonhovensche courant
van het PO8T-
Sohoonhoven
and met de Zo*
oorweg, de eer
man des morgens
eiken,
voornoemd
A H U IJ 8.
(2903)
LLIP8.
DOOR
SSEN.
Met Titelplaat.
Leetinrichlifigén
'ectuw verlangen,
erkzaam gemaakt.
fAMD.
HOVEN.
en 31. Mei 1872.
U J. Gaillard en J.
1 twaalf dagen.
echtgenoote vu P.
5 jaren, echtgenoote
e Sectie. 7
e Seetie. 7
econs. 7
1869. 7
3
5
7
6
6
8
3
8
Nog is het verschil tuascheo Amari ka, en
Engeland, betreffende de redactie van bet
additioneels artikel van het tractaat van Washing
ton niet uit den weg geruimd. Hoewel het
zich bevestigd heeft, dat Engeland bezwaar
maakt tegen de wijzigingen, door den Ameri-
kaanschen Senaat in het oorspronkelijk ontwerp
gebrachtwaren de telegrammen van de Daily
Telegraph en de Timet, in ons vorig overzicht
medegedeeld, toch voorbarig. De senaat heeft
hare zitting met een week verlengd om de te
berde gebrachte bezwaren in overweging te ne
men. De Engelsche regeering verklaarde in het
parlement, dat het door haar opgestelde ont-
werptractaat door de rechtsgeleerden der Kroon
5»1/.
2!
1*»/.
224
93’/.
93»/,
890
120
119»/,
»7,
««7.
»8‘/,
887.
807..
30
25
«7>.
«7„
«7..
98»/,
73
«7.
857,
98
98
91
757,
617u
I
WEEKBLAD VOOR DE KRIMPENER-, ALBLASSER- EN LOPIKERWAARD EN OMSTREKEN.
"T 'Wö
Deze Courant wordt geregeld iederen Zaterdag-middag
verzonden. Prijs: voor Schoonhoven per drie maanden 0,70.
Franco per post door het geheele rijk 0,80.
De politieke ramp, gelijk wij de tegenwoor
dige crisis noemden, is niet alleen opgekomen.
Zij -heeft in haar gevolg eenige andere politieke
gebeurtenissen medegevoerddie al spoedig in
hooge mate de aandacht trokken.
In de eerste dagen toch na de afstemming
van het ontwerp der inkomsten belasting vernam
men reeds, dat de Amsterdamsche kiesvereeniging
Burgerplicht haar ongenoegen had uitgesproken
over de vroegere handelwijze van een der Am
sterdamsche volksvertegenwoordigers, den heer
Mr. Godefroi, vóór zijne verkiezing ook haren
candidaat. Waarom, zoo vroeg zij, hebt gij
onze candidatuur kunnen aannementerwijl
toch de noodzakelijkheid der invoering eener al-
gemeene rijks-inkomsten-belasting op ons pro
gramma duidelijk te lezen stond en gijzooals
nu gebleken is, een bepaald tegenstander van
zoodanige belasting zijt? De vergadering der
leden van u Burgerplicht” nam dan ook eene
motie aan, waarbij zij deze handelwijze van
den afgevaardigde onbepaald laakte.
Dit feit gaf sensatie.
Zoo iets was nog niet voorgekomen. Wel
is waar hadden vroeger na eenig gewichtig Ka
merdebat de dagbladende organen der openbare
meaning, nooit geaarzeld hun oordeel over de
houding van dezen of genen onder de Kamer
leden uit te sprekenmaar de kiezende per
sonen die den vertegenwoordiger hadden afge
vaardigd hadden in die hoedanigheid nog nooit
zoodanig oordeel uitgesproken. Dat zoude, vol
gens zeer velen, ook bepaald inconstitutioneel
zijn. Volgens de algemeene beginselen van con
stitutioneel staatsrecht immers, en volgens het
uitdrukkelijk voorschrift der Nederlandsche grond
wet, mocht er tusseben den afgevaardigde en
zijne kiezers geen enkele band bestaan. De
vrijheid van den volksvertegenwoordiger moest
streng worden geëerbiedigd. Die haar aanrandde,
bracht het geheele constitutioneels stelsel
bracht de vertegenwoordiging, bracht den staat
zelven in gevaar. Men moest dus toezien en
tegen iedere zoodanige constitutioneels ketterij
ten strengste waken I
Zoo schreef, zoo riep1 men.
En het geschrijf werd nog grooter, het ge
roep nog luider, toen men vernam dat hier en
daar de kiezers vergaderingen belegden ter be
spreking van de houding der mannen, welke zij
naar de Tweede Kamer hadden afgevaardigd,
dat zij over die houding soms een oordeel uit
brachten alsof zij tot controleurs der verte
genwoordigers waren aangesteld. Verscheiden
kiezers b. v. in het district JVinschoten hadden
de houding van den beer Jonckbloet gelaakt en
den afgevaardigde verzocht hun die houding te
verklaren. Verbeeld ul En elders reeds toonde
ook omtrent bepaalde onderwerpen als vertegen
woordiger het programma der vereeniging te
volgen. Hoe kan men zich daartoe vooraf ver
binden, terwijl immers juist wanneer die on
derwerpen in de raadzaal der vertegenwoordiging
besproken worden, mijn gevoelen kan worden
geleid en gevormd door die beraadslaging zelve.
Door te willen dat een Kamerlid zich vooraf
verbinde, ontneemt men aan de Kamerdebatten
allen invloed. Dat is inconstitutioneel.
Zoo spraken met den heer Godefroi vele an
deren en zij achtten het daarom ongepast, wan
neer kiesvereenigingen dergelijke programma’s
voorstelden en dergelijke verklaringen van in
stemming van hare candidaten verzochten.
O. i. is de zaak, tegen welke die bezwaren
worden aangevoerd, veel te natuurlijk om in
constitutioneel te kunnen zijn.
Gij kunt de leden van kiesvereenigingen,
waartoe volstrekt niet de minst ontwikkelde
kiezers behooren, toch niet verhinderen dat zij
over groote quaestiën van den dagb. v. over
belastinghervorming, over défensie, over onder
wijs enz. ook hunne overtuiging bezitten. Nu
kunt gij hen toch ook niet beletten, dat zij voor
de Kamer alleen mannen willen afvaardigen, die
het in die zaken met hen eens zijn. Evenmin
dat zij van alle geoorloofde middelen gebruik
makenom zich te verzekeren van het gevoelen
hunner candidaten. Soms is daartoe immers niet
eenmaal eene verklaring der candidaten noodig,
omdat de gevoelens der candidaten bekend zijn,
óf uit hunne geschriftenóf uit hunne houding
in de Kamer bij vroegere gelegenhedenwanneer
zij reeds eenmaal leden der Kamer geweest zijn.
Wij vragen, of het h. v. niet zeer natuurlijk
zal wezen, wanneer Mr. Godefroi weder moet
aftreden, dat Burgerplicht zijne candidatuur niet
langer ondersteunen wil, omdat hij zich thans
tot een tegenstander eener rijks-inkomsten-be
lasting heeft verklaard Enindien dit alles
nu zoo natuurlijk is, gelijk niemand ont
kennen kan, dan is het ook constitutioneel.
Zou bet dan nu op eens inconstitutioneel we
zen van een candidaat, wiens gevoelens men niet
in de gelegenheid is geweest te leeren kennen
eene verklaring te vragen, ten einde die kennis
te bekomen?
Maar moet dan de vertegenwoordiger over al
die zaken reeds vooraf zijne overtuiging gereed
hebben, en is het niet veel meer overeenkomstig
met het karakter van een parlement, dat zijne
overtuiging zich vormt door het debat?
O zeker, de candidaat behoeft volstrekt vooraf
geene overtuiging aangaande die onderwerpen te
bezitten. Maar hij zegge dat dan, opdat de
kiezers dit weten. Maar wij vragen in ernst:
kan iemand geschikt zijn voor eene plaats in
de volksvertegenwoordiging, wanneer hij over
dergeiijke hoofdquaestiën nog geene overtuiging
bezit en eerst het Kamerdebat moet afwachten?
En immers die programma’s dalen niet in allerlei
kleinigheden af; zij bepalen zich natuurlijk bij
hoofdquaettiendit volgt reeds uit den aard eener
vereeniging, omdat alle leden zich om het pro
gramma moeten kunnen vereenigen en onder die
leden de verscheidenheid in bijzonderheden ook
allicht gróót is.
Maar de vertegenwoordiger moet toch vrij
wezen.
Volkomen juist, eb wanneer hij na zijne ver
kiezing van gevoelen verandert door eigen studie
of door de Kamerdebatten zelvendan moet hij
stemmen naar die veranderde overtuiging alleen.
Niemand zal hem dat verwijten. En indien
b. v. Mr. Godefroi had gezegdja heeren van
Burgerplicht, ik was tijdens mijne verkiezing
met u voorstander eener inkomsten-belasting,
maar ik ben door het debat van gevoelen ver
anderd, dan zou niemand hem daarvan eenig
verwijt hebben kunnen maken. Alleen zoude
waarschijnlijk de kiesvereeniging hem hebben
toegevoegdwij hadden niet verwacht, mijnheer,
dat uw gevoelen omtrent eene zoo lang bespro-
5
-Aug. 5
.5
5
5
5
6
7
6
6
6
5
H
3
8
5
5
5
00. 5
5
3
>or te Schoonhoven
i, venonden in de
lelijkheid van adrea-
n, niet aan de ge-
gd:
te Rotterdam. P.
van Lij, te Groot-
teur, NAIIUIJS.
mr.
pC
bö‘/i.
.8
4
3
3
8
3
8
3
i 1816. 5
5
5
5
5
1000. 5
*•1000. 5
leen. 4,
4
- 3
f
De Burgemeester der gemeenten Jaanveld,
Tiojnk en Willige-Langerakherinnert bij deze
de ingezetenen en in het bijzonder de KOOP
LIEDEN, FABRIEKANTEN en NERING
DOENDEN aan de kennisgeving van Burge
meester en Wethouders dier gemeenten, dd. 24
Mei jl.
«dat in het Raadhuis te Lopjkop a an-
«staanden Dingsdag den Hen Junij,
«van des voormiddags 912 ure en des na-
«middags van 25 ure, de HERIJK
«zal plaats hebben der Maten, Gewigten en
«Weeg-werktuigen.”
LOPIK, den 6en Junij 1872.
De Burgemeester voornoemd,
S. I. van NOOTEN.
ken en zoo gewichtige quaestie in zoo korten
tijd konde veranderen.
Op deze eenvoudige denkbeelden komt o. i.
de geheele quaestie Godefroi-Burgerplicht neer.
En nu de quaestie lonckbloet*Winschoten,
de vraag in hoever het constitutioneel is een
afgevaardigde gedurende het vierjarig tijdperk
zijner zitting inlichtingen en rekenschap te vra
gen omtrent zijne houding?
Wij beginnen weder met de vraag over het
natuurlijke.
Stelt, de heer Jonckbloet treedt in 1873 af.
Is het dan niet zeer natuurlijk dat de kiezers
zich allereerst afvragen of zij dien aftredenden
vertegenwoordiger op nieuw hun vertrouwen zul
len schenken Goed. Is het dan niet even na
tuurlek, dat zij samen zijn persoon zullen be
spreken? Goed. Zal bij die bespreking niet
voornamelijk zijne houding gedurende het afge-
loopen tijdperk ter sprake komen? Goed. Welnu,
is het dan niet wenschelijk dat de kiezen om
trent die houding volkomen zijn ingelicht, dat
de groote invloed van die houding op den gang
van het staatsbeleid in al zijn gewicht wordt
gevoeld? Welnu, is het dan niet goed reeds
nu die houding te bespreken, nu de indruk
der gebeurtenissen bij allen levendig is, nu
de heer Jonckbloet zelf onder dienzelfden in
druk alle mogelijke inlichtingen kan gevenhetzij
dan voldoende of onvoldoende?
In Juni 1873 trekken misschien weder gansch
andere omstandigheden de mmdachtdan is wel
licht de indruk verflauwdaan is het waarschijn
lijk voor velen niet zoo gemakkelijk meer zich
van het thans gebeurde rekenschap te geven.
Daarom achten wij de handelwijze der Win
schoter kiezers zoo geheel natuurlijk en volstrekt
niet in strijd met eenig constitutioneel beginsel.
Maar aan één punt houden wij sterk vast.
Geen Kamerlid, dat bemerkt hoe velen, die
indertijd zijne verkiezing steunden, over zijne
latere houding ontevreden Werden, trede daarom
af. Van den dag, waarop dit geschiedde, zouden
de constitutioneele beginselen in groot gevaar
zijn.
De volksvertegenwoordiger is vrij. Hij is niet
het werktuig zijner kiezers. De kiezen hebben
hem hun vertrouwen geschonken voor vier jaren.
Hij blijve al dien tijd op zijn post naar eed
en geweten. Hij dient het land nKr zijne eigene
overtuigingniet naar den volkswaan van deu
dag. Wanneer hij moet aftreden, is het woord
weder aan de kiezers; vóór dien tijd niet. Zij
mogen zijne houding bespreken en beoordeelen
maar zij mogen hem er niet toe brengen zijn
post te verlaten.
Bij een zoodanige praktijk zullen noch Bur
gerplicht, nöch de Winschoter kiezen de con
stitutioneele beginselen in gevaar brengen. De
vrije vertegenwoordigers blijven vrije mannen en
de kiezers blijven het ook.
De verantwoordelijkheid voor het volgen
juiste coustitutioneele praktijk rust zeker
de kiezers; maar, en dat vergete men niet, zij
rust niet minder op de vertegenwoordigers.
men dat voorbeeld der heeren van Winschoten
te volgen of te willen volgen.
Waarom die sensatie?
Wij zeiden het reeds. Art. 82 der Grondwet
bepaalt het uitdrukkelijk. «De leden der Tweede
Kamer stemmen^elk volgens eed en geweten,
zonder last van 'of ruggespraak met ben, die
benoemen.” Volgens dat artikel heeft het nieu
were staatsrecht geheel gebroken met het oude
stelsel, volgens hetwelk de afgevaardigden ge
bonden waren aan instructiënwaaruit zij de
door hen te volgen gedragslijn vernamen. Dit
stelsel kent men o. a. in onze eigen geschie
denis, toen ten tijde der republiek in de Generale
StataQ de afgevaardigden der provinciën, even
als de gezanten op een internationale conferentie
hunne instructiën medebrachten, en bij het zich
vobrdoen van qnaestiënwaarin de instructiën
niet voorzagennieuwe bevelen aan hunne last
gevers moesten vragen.
Dat instructiesysteem van het oude régime
is gevallen, toen het begrip der éénheid van
den staat moest worden verwezenlijkt. De leden
van ons tegenwoordig parlement worden wel is
waar niet ieder door het geheele volk, immers
slechts door de meerderheid der kiezers van een
bepaald district verkozen, maar toch is het de
plicht van ieder hunner te zorgen voor de be
langen van bet geheele volkhet geheele land.
De Tweede Kamer mag niet uit 80 districtsver-
tegenwoordigers, maar moet uit 80 volksverte
genwoordigers bestaan.
Daarom moeten dan ook die vertegenwoor
digers in hunne opvatting van de belangen van
staat volkomen vrij zijn. De kiezers wijzen de
mannen aan, wieu zij de behartiging der volks
belangen toevertrouwenmaar de kiezers geven
aan die mannen geene voorschriften omtrent de
houdingtegenover een of anderen maatregel aan
te nemen.
Men zal zich nog herinnerenhoe belachelijk
Henri Rochefort zich indertijd heeft gemaakt,
toen hijvan een zoogenaamd imperatief man
daat voorzienals lid van het wetgevend lichaam
ieder oogenblik te midden zijner kiezers ver
scheen, om telkens weder te vernemen hoe de
heeren kiezers wilden, dat hij in een of ander
geval stemmen zoude.
De zelfstandigheid eener volksvertegenwoordi
ging en de vastheid der staatsinrichting verdraagt
zich met zoodanig imperatief mandaat in het
minst niet.
De vrijheid van den volksvertegenwoordiger
staat dus ook bij ons boven aan.
Doch wij vragen of de motie van Burgerplicht,
of de handelwijze der Winschoter kiezers aan dat
beginsel van vrijheid en zelfstandigheid heeft te
kort gedaan? En wij antwoordenneen in het
minst niet.
Tegen twee handelwijzen heeft men dus be
zwaar: vooreerst hiertegen, dat de kiesv^reeni-
gingen in hunne programma’s zich niet enkel
bepalen tot het aangeven der algemeene rich
ting van staatsbeleidwelke zij gevolgd wenschen
te zien, maar zelfs in bijzonderheden afdalen,
het gevoelen der vereeniging omtrent bepaalde
onderwerpen en mogelijke wetsvoorstellen in die
programma’s neerschrijven en van hunne can
didaten de verklaring vorderen, dat zij zich met
die programma’s vereenigen.
Het is eenige jaren geledendat, toen de heer
Groen van Priusterer bij de stembus eenige ver-
klaringen gaf omtrent de gedragslijn* die bij
als lid der Kamer dacht te volgen, hem de
beschuldiging naar het hoofd werd geworpen van
politieke immoraliteit. Die tijden zijn voorbij
en bij iedere verkiezing kan men van Candidaten
van allerlei richting dergelijke verklaringen ver
nemen.
Hiertegen had dan ook Mr. Godefroi in zijn
antwoord op de motie van Burgerplicht geen
bezwaar. In het algemeen, zeide hij, koude
ik mij met de richting van Burgerplicht wel
vereenigen, maar ik wilde mij niet verbinden