3
N'. 1113.
Eerste Blad.
roer.
Zaterdag 11 October.
Weekblad voor Zuid-Rolland en Utrecht.
pi?
.-’I
Brieven van Barend.
Ti S-
SCHOOKHOVENSCHE COURANT
S. W. N. VAN NO<
te Schoonhoven,
011
Deie Courant bestaat uit twee Bladen.
tusschen
dun
Zaterd.
2.35.
ZtdefS.
$.15.
n. 3.30.
n. 10.38
9 dienst
il. 74 ct.,
kalveren
schapen
alles per
2e qual.
soort 20
17 k 29,00,
dsohe f23
i.
1,60, wei-
»t en met
arkt aan*
m: zware
sen f 150
'aarkoeien
00 k 120.
laamsehe,
este f 9,80
i,60.
mgov. 517
166 vette-
aren, 1095
as en 275
reekmarkt
•6 wagens,
70303
IOk28,-,
f9,00 k
vitte dito
10 k 6,10,
streoht,
(oud*.
rgh.
SN.
Ie qual.
talf kilo,
J,v.8.<5
v.n,2.—
v. 7.—
v. 9.—
oh'en
r.m. 6.30.
um. 1.30.
in.
October
otterdam.
Woensd.
m. 12.—
10.
n. 12.45,
n. 3.
1. v. 6.—.
v.7.30.
>rdia".
alhier aan
en; prys
Lek.
ak.
October
nhoven en
„Schoon-
n „Vrees-
'ohoonho-
toomboot
Prijs der Advertentiën: Van 1 tot 5 regels f 0,50. Iedere regel
meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franoo
uiterlijk tot Vrijdags-namiddags. Alle binnenlandsohe Advertentiën
voor 3 maal plaatsing opgegeven, worden slechts t maal ii
rekening gebracht.
8
Deze Courant wordt des Zaterdag-morgens uitgegeven.
Prjjsvoor Schoonhoven per drie maanden 0,70. Franoo per post
door het geheele rijk f 0,80. Men kan zich abonneeren bij alle
Boekhandelaren, Postdirecteuren en Brievengaarders.
Ivo kilo’s;
,00.
XXXVII.
Een niet-militair mensch zou er nu waarlyk
schik in beginnen te krygen, waarde vriend
Redacteur, zooals de heeren van de rechter
zijde elkander de remplaganten toekaatsen,
en ik heb vroeger nooit kunnen denken
dat het zielverkoopersbedryf zulk een ge
wichtige beleekenis zou krygen in de politiek.
Waar drommel steken toch soms de be
ginselen I
Een ijzervreter uit de oude school zou
zeggen: Het komt er niet op aan wien je
pakt, als ’t maar een kerel is; garnizoens
dienst en exerceeren leert de grootste bot
terik toch wel, en mocht er soms, oorlog
komen, dan is ’t allemaal kanonnenvleesch.
Dat men er zoo over redeneert, begryp ik,
hoewel ik het er natuurlyk niet mee eens
ben. Maar wat ik niet snap, en waarschijnlijk
nooit snappen zal, dat is het woedend ver
zet, juist van onze Katholieke landgenooten,
tegen den persoonleken dienstplicht. On
danks al wat er over geschreven wordt in
de couranten, kan ik maar niet begrijpen,
welk bepaald Katholiek beginsel by dit
vraagstuk betrokken is. Zegt men, dat de
kazerne geen geschikte voorbereiding is
voor het priesterschap, of voor welke kerke-
lyke betrekkingen ook, dan wil ik dit gaarne
aannemen; doch op dit punt wordt ten
volle aan rechtmatige eischen toege^even.
Wat echter bemiddelde Katholieke pnge-
lieden meer dan de niet-bemiddelden kan
weerhouden, zelf hun dienstplicht te ver
vullen, dat mocht weleens op een eenvou
dige, voor allen verstaanbare wyze worden
aangetoond. Vreest men, dat zy door den
omgang met andersdenkenden in hun geloof
zullen worden geschokt, dan wordt daarmee
tevens erkend, dat zy niet erg vast in hun
schoenen staan, minder alzoo dan de
jongelui uit de lagere volksklasse, voor wie
men dat gevaar niet schynt'te duchten,
want hun wordt zelfs permissie gegeven de
plaats van anderen, derhalve ook van niet-
Katholieken, te gaan innemen.
De militaire deskundigen zijn het er na
genoeg allen over eens, dat het er tegen
woordig wei degelyk op aankomt, of de
landsverdedigers zekere mate van ontwik
keling bezitten, dewylindenhedendaagschen
oorlog het persoonlijk optreden en zelfstan
dig handelen dikwyls van hooge waarde is.
Ik kan dat niet zoo precies beoordeelen;
hoe een oorlog er in onzen tyd wel zou
uitzien, weet ik op geen stukken na, want
by de groote manoeuvres die onze compagnie
houdt op het exercitie-weiland, tot groot
vermaak van de aangrenzende koeien, komen
wy er niet achter. Maar laat ons toch eenig
vertrouwen stellen in het oordeel dergenen,
die ’t weten kunnen en weien moeten.
Wanneer zy zeggen: elk geval van plaats
vervanging geeft ons een man van lager
merk ter vervanging van een van de bovenste
plank, en dat is een groot nadeel voor de
zaak der defensie, dan is het niet nopdig
zooveel woorden te bezigen om die meening
te betwisten. Stuur flinke jongelui uit alle
maatschappelijke klassen naar het leger, naai
de kazerne; houd de meergegoeden en wel-
ontwikkelden niet afgezonderd, door het
toekennen van voorrechten ^ie eigenlyk met
den militairen dienst niets te maken hebben,
maar verbeter door hun tegenwoordigheid
het gehalte van den geheelen troep, en al
het andere, dat nog niet in den haak is,
zal vanzelf terecht komen. Als elk gezin
een zyner leden naar de kweekschool van
orde en tucht zendt, dan kan men er wel
op rekenen dat op goede huisvesting en
verpleging, en inzonderheid op een fatsoen
lijke behandeling, meer acht zal worden
geslagen dan tot dusver geschiedt. Wat
het rechtvaardigheidsgevoel niet vermag,
zal door het eigenbelang tot stand gebracht
worden.
Eenigen tydjmder nauwlettend toezicht
te staan, zal ook voor onze jongelingen uit
de hoogere standen uiterst nuttig zyn. Het
gevoel, dat alle burgers gelyke rechten en
gelyke plichten hebben, dat zij bij elkander
behooren, dat standsafscheidingen, uit voor
oordeel gesproten en door allerlei pretenties
aangekweekt, eigenlyk zotte dingen zyn,
zal veel beter ingang vinden bij 'ons volk,
als men eenigen tyd samen geleefd en samen
gewerkt heeft.
Een van de treurigste gevolgen van het
remplapanten-stelsel heb ik altyd gevonden,
dat lieden, wien het geld wezenlijk niet in
den weg zit, toch bijna verplicht zyn, wan
neer er slechts eenige mogelykheid op be
staat, voor de vrymaking van hun zoon
zich een financiëel offer op te leggen. De
menschen zien met zekere minachting neer
op den jongen man, die zelf voor zyn nummer
in dienst gaat, Hyzelf, zoo hy althans een
flinke knaap is, geeft daar niet veel om,
doch zyn ouders denken er anders over;
daarby kómt dan de vrees voor de onder
stelling, >dat het er bij die lui ook aljniet
nemen dan altoos verder. De zon begint
natuurlijk weer te branden, ’t stof wordt
tot wolken voortdurend opgejaagd door onze
trekdieren, en wy, daar boven, hoogverhe
ven, krygen daarvan altijd ’t leeuwenaandeel.
Onze waterzakken raken langzamerhand
leeg; doch, al versmachten we bijna van
dorst door hitte en stof, nergens, nergens
is water te bespeuren. Neen, de reis dreigt
nu werkelijk onpleizierig te wordento meer,
daar de muilen, ook al onder dezelfde in
vloeden, allerverschrikkelijkst lui beginnen
te worden, en onze drijvers zich geheel
onder de hoede van Morpheus schijnen te
stellen. Eindelijk, om 3 uur, als alles, mensch
en dierop ’t punt staat de courage te
verliezen, daar doemt dan Christiana op, en
al straalt de heldere Afrikaansche hemel
eene nu schier ondragelijke hitte uit, met
kattenvlugheid klimmen we n^ar beneden,
en hollen als bezetenen het dorpje inom
lafenis voor onze dorstige kelen te zoeken.
Nu, we komen gelukkig spoedig klaar; van
brood en vleesch kunnen we ons ook voor
zien, en geheel onder de wagens wegge
doken om zooveel mogeiijk tegen de ver
zengende zonnestralen beschut te zijn, zit
weldra het geheele reisgezelschap ter neeraan
’t middagmaal. Vóór we ons door een korten
sluimer wat hebben verkwikt, voelen we ons
niet in staat, te onderzoeken wat Christiana
eigenlyk is; wanneer evenwel de dagvorstin
zich opmaakt in ’t Westen te verdwijnen,
durven we eerst voor den dag komen Van
’t kleine dorpje valt echter ook al bitter
weinig te melden. Hoewel algemeen ge
zegd wordt, dat de bodem ook hier rijk
moet zijn aan diamanten, draagt Christiana
in ’t geheel niet de sporen van eenigen
rijkdom hoegenaamd. Ge ziet er een ge
houwtje, waarin eene kleine afdeeling rij
dende politie is gevestigd; een kerkje, dat
tevens den dienst van school verricht, een
paar hotels, die door den stroom van
nieuwe intrekkers, welke allen deze plek
moeten passeeren, in geen geringe wel
vaart zich schijnen te verheugeneene
slagerij (als op de meeste Transvaalsche
dorpjes ook bakkerij meteen), en ten slotte
eenige woonhuizen en Kafferhutten. Gauw
dus zyn we uitgekeken; doch eenige mi
nuten gaans omlaag zien we wederom de
Vaalrivier; liever dan langer rond te slen
teren, zijn we in enkele oogenblikken aan
den oever, en dompelen onze met zweet
en stof bedekte lichamen weldra in den
koelen stroom. Weer wordt ingespannen;
weer verder gereden; weer is een nacht
ten einde; doch ook weer den volgenden
dag dezelfde marteling van gisteren. Hitte,
dorst en stof zijn nogmaals vreeselijke pla
gen. We trekken een paar zoogenaamde
pannen voorbij; doch ’t water is of brak,
of door ’t vee in een klinkklare modder
poel veranderd, en dus onbruikbaar. Wat
zalig oogenblikals we ook nu in den
achtermiddag eene nieuwe aanlegplek be
reiken, en ook nu weder voor een paar
uur in een genotvol nietsdoen de doorge
stane ellende mogen vergeten. Hoe men
echter aan de plaats hier den naam van
Bloemhof kon geven, niemand wie dit be
grijpt; of zou het vernuftige brein van de
ou-boeren, stichters dezer plekzich som
wijlen van dezen naam als satire hebben
bediend? 't Moet zeker dit zyn: ja, heel
beneden, weer aan de Vaal, men vindt er
groendoch zie in ’t dorp voor, achter om
u, en ge bespeurt op het hier verdroogde
en verschroeide veld amper een enkel
grasje; waar dan die hof, waar die bloe
men? Bloemhof is de hoofdplaats van 't
district van dienzelfden naam; vandaar dat
de eerste ambtenaar, de Landdrost,er zijn
zetel heeft; dat men er eene tamelijk
groote kerk ziet, en er eene goed bezochte
school gevonden wordt. De plaats trekt
zeker aanmerkelijke voordeelen uit hare
gunstige ligging aan den grooten trans-
portweg van Kimberley naar de Witwater-
randsche goudvelden; doch oen gewoon
bezoeker biedt zij al bitter weinig belang
rijks aan. Ook hier zullen we niet over
nachten: vóór de nacht weer alles in 't
duister heeft gehuld, zijn we roeds een
aanmerkelijk eind oostelijker getrokken.
|)en volgenden morgen, Zondag, gaat het
nogmaals een eind verder, totdat we in den
voormiddag aan eene plek komen, waar van
tusschen eenige groote rotsklippeh eene hel
dere fontein te voorschijn springt. Hot water
verzamelt zich tot oene groote pan, en baant
zich dan door de dorre velden een weg naar
het zuiden, om zich waarschyniyk met
do Vaalrivier te vereonigen. De rustdag
wordt door don Boer zooveel mogelyk
stipt in eere gehouden; ook onze „baas”
denkt hem hedon te heiligen. Nu, wilden
er hier nu maar slechts enkele boomen
groeienonder wier koele sohadaw we voor
de blakerende zón konden wegschuilendan
was 't hier werkelijk een uitgezocht plokje
om den Zondag aan stille overpeinzingen
te wijden't water toch murmelt zoo zacht-
kens over de gladde steenende zon spie
gelt zich zoo vriendelijk in het heldere nat,
en de mossen tegen de vochtige rotsklippen
vettoonen zoo schoone kleuren in allerlei
nuances. Maar nu, overal en overal gloei
ende hitte l Doch/, nood maakt vindingryk;
schynt aan te zitten”, en daar verzet zich
natuurlyk het fatsoensbegrip tegen. Ik heb
dat zelf ondervonden toen myn zoon dienst
plichtig werd; ik had volstrekt geen zin
om mij in schulden te steken ter wille van
andermans vooroordeelen, en dat werd my
door sommigen kwalyk genomen. Enfin,
toen de jongen met de korporaalsstrepen
op de mouwen met verlof kwam, dus de
positie had bereikt dat verreweg het grootste
gedeelte van de Nederlandsche année^ ver
plicht was, hem het eerst te groeten, was
hy er mij des te liever om, vooral nu ik
zag dat hij zyn eerlijke oogen nog even
trouwhartig op die zyns vaders kan richten,
als ooit te voren.
En hoe zou het wel zyn in oorlogstyd,
als elk huisgezin een zyner zonen moet
beschikbaar.stellen om, met opoffering van
zyn eigen leven, den vaderlandschen grond
te verdedigen? Zou men dan wezenlyk
meenen te kunnen volstaan, voor zyn ge
weten in de eerste plaats, met de eenige
honderden guldens als afkoopsom?Zal niet
de macht der overtuiging sterker zyn dan
het kaartenhuis eener egoïstische politiek,
die den op allen rustenden plicht eenvoudig
afwentelt met behulp van het overwicht
van het kapitaal?
Ik ben er vry gerust op, dat de weldra
te nemen beslissing in het voordeel van
het beginsel van den persoonlijken dienst
plicht zyn zal. Men beweert dat onze liberale
volksvertegenwoordigers lang niet allen ge
zind zyn daartoe mede te werken, en grondt
zich daarby voornamelijk op het feit, dat
vele jaren geleden het wetsontwerp van
den Minister van Limburg Stirum gestrand
is op het gemis van overeenstemming by
die party. Maar de denkbeelden hebben
sinds dien tyd niet stil gestaan; wat toen
het gevoelen was van slechts enkelen, is
door meerderen aangenomen, en kan thans
gezegd worden de openbare meening te zyn.
Wijl 'ook bij de antirevolutionairen de af
schaffing der plaatsvervanging zóó sterk op
den voorgrond staat, dat men er zelfs een
breuk met de Katholieken op waagt,
wat we hebben te waardeeren als een daad
van moedl geloof ik niet dat er veel
gevaar bestaat.
Van de meest bevoegde zyde is van het
nieuwe Wetsontwerp zoo veel goeds gezegd,
dat we de aanneming als een biyde ge
beurtenis hebben te begroeten. De ver
meerderde last, op de schouders der dienst
plichtigen gelegd, is niet zóó zwaür, dat zy
er onder gebukt zullen gaande Fransche
en de Duitsche jongelingen, die bovendien
allen aan het kazerneleven moeten gewen
nen, zouden erg in hun schik zyn, als zij
er zoo goedkoop afkwamen, met één jaar
oefeningstyd voor de troepen te voet en ter
zee, anderhalf jaar voor de bereden corpsen.
Eén ding is er echter, dat ik, als ’t kon,
wel anders zou willen hebben. Ik kan er
my niet best mee vereenigen, dat degenen,
die door het lot of om bepaalde redenen
worden vrijgesteld, zoo in ’t geheel niets
met de landsverdediging te maken hebben,
want dat zy voor eventueele noodzakelijk
heid in reserve worden gehouden, beteekent
al een bitter klein beetje. De vraag is
meermalen gedaan, maar altyd beantwoord
met een beroep op de moeielykheid van
uitvoering, of het niet billyk zou zyn hun
een byzondere belasting op te leggen, op
klimmende naar den jnaatstaf van ieders
gegoedheid, ter tegemoetkoming in de offers
die anderen zich moeten getroosten. Het
voornemen bestaat,, om, behalve de herha
lingsoefeningen der lichtingen, ook nog een
maal de landweer te zamen te roepen.
Daar zullen dan een aantal hoofden van
huisgezinnen by zijn, voor wie het tydelyk
gemis van verdiensten een wezenlyke ramp
is. In oorlogstyd wordt dat nog erger;
voor onbepaalden tijd gaat dan de kost
winner weg, en het kan gebeuren dat hy
nooit wederkeert. Moet dan niet de Staat
zorgen voor het onderhoud der aldus be
roofden? En dan zou het m. i. rechtvaar
dig zyn, dat zulks kon geschieden uiteen
speciaal fonds, gevormd door de bijdragen
van hen, die niet in dat lot hebben te deelen.
Deze quaestie is niet op te lossen by de
in behandeling zynde leger wet; een afzon
derlijke wet zou de Qnanciëele verplichtin
gen der niet-ingedeelden moeten regelen,
en de wyze waarop de gelden, door hen
op te brengen, aan hun bestemming moes
ten komen. -Als onze wetgevers nu zeggen,
dat zulks te moeielyk is, dan vraag ik, of
het rechtvaardigheidsbeginsel niet boven
alles gaat?
Al wordt de legerwet in het aanstaand
voorjaar aangenomen, dan zyn we nog niet
van het schutteren af. Want dq nieuwe
landweer moet nog groeien uit de aan
staande lichtingen, zoodat er nog verscheiden
jaren moeten verloopeneer men daarmee
klaar is. .Zou het daarom geen overweging
verdienen, in dien tusschentyd de zonder
linge wet, houdende verbodsbepalingen
tegen het dragen van verboden wapenen,
eens goed na te zien of, wat beter is, in
te trekken? Een schutter van onze com
pagnie, een brave vent die nooit met de
politie in slechte verstandhouding is ge
weest, kreeg laatst een proces-verbaal op
vooral ook als ons goed gesternte ons eenige
verloren zweepstokkenlange bamboessten
gels, doet ontdekken. In triomf worden ze
meegenomen naar het kampementspoedig
op de vereischte lengte gesneden en bij de
fontein in den grond geplant. Dan worden
eenige dekens er overgehangen en andere
„kombaarzen” over den gfond gelegd. Als
dan-na eenigen tijd onze kost is gekookt,
hebben we het onuitsprekeljjk genot van
in eene luchtige tent heerlijk te dineeren
en is dit verrichtdan wordt wat lectuur of
schrijfgereedschap bijeengezocht en zoo
vliegt de Zondag spoediger en aangenamer
om dan we in den beginnen hadden gedacht.
Een der Kaffers heeft indentusschentijdeene
kolossale hoeveelheid krabben ontdekt van
eerbiedwaardige afmetingen: zoodra wordt
het dan ook niet wat koeler of zwart en
wit, ’t wedijvert om ’t zeerste om zooveel
dezer dieren te bemachtigen als mogelijk
is. ’t Is eene zeer opwekkende jacht
want wondervlug bewegen de dieren zich
onder en tusschen de klippen, en gevoelig
weten ze zich meermalen met hunne scharen
aan hand of voet te hechten. Weldra ligt
eene groote hoop voor den avondmaaltijd
gereed, want onze Kaffers verklaren om
strijd, dat „hallo banje lekker is.”
(Wordt vervolgd.)
'binnenland.
De Minister van Binnenl. Za
ken, overwegende dat ten gevolge van het
overlijden van den heer mr. D. Visser van
Hazerswoude, een verkiezing van een lid
der Tweede Kamer der Staten-Generaal moet
plaats hebben in het hoofdkiesdiatriot Bak
huizen, heeft goedgevonden te bepalen: lo.
dat de verkiezing van een lid der Tweede
Kamer van de Staten-Generaal in hei hoofd
kiesdistrict Eükhuizen zal plaats hebben op
Dinsdag 28 Oct. e. k.2o. dat de herstem
ming, ia die noodig, zal geschieden op
Dinsdag 11 Nov. daaraanvolgende.
De le luit, van het 4e reg.
vest. art. W. Vosmaer, laatstelijk werk
zaam onder de bevelen van den chef van
den gen. staf, en overgeplaatst by het
3e reg. veld-art., ia ingedeeld bij de 5e
batterij der II afd. van genoemd korps, in
garnizoen te Bergen-op-Zoom.
De heer G. W. Verloop, inge-
nienr-werktaigkundigo bij de Ned. Ryn-
Bpoorw.-Maatsch. te Utrecht, is benoemd
tot directeur der exploitatie van de Ned.-
Afrikaansohe spoorweg-maatsohappy in
Transvaal.
Door den Gemeenteraad van
Maassluis is besloten aan den heer J. Smit VII
ondershands aan te besteden, behoudens
goedkeuring door Gedeputeerde Staten, het
maken van eene bazaltkade aan de o. c. van
de haven langs het Scheur, in aansluiting
met het aldaar te maken ryks-veerhoofd,
roor de tom van f 16.900.
Door Burg, en Weth. van Ber
gen-op-Zoom is aanbesteed het opruimen
der zandplaat ten noorden langs den mond
der havengeul en het verbeteren dier geul,
begroot op f8200. De minste inschrijver
was A. L. Van Wijngaarden Jan. te Blied-
recht, voor de som van f7590.
Naar men van goeder hand
verneemt, is de aanleg van een loeaal-
spoorweghjn van ^rielle naar Barendrecht
volstrekt niet in vergetelheid. Van de som,
benoodigd voor de kosten van aanleg, ia
men reeds voor 2/3 gedeelte verzekerd.
In de zitting der Arrondis
sementsrechtbank te Rotterdam van Dins
dag werden o. a. veroordeeld:
H. B., courantenventer te Gouda, wegens
diefstal van geld, tot een maand gevange
nisstraf.
A. P. De J., werkman te Lekkerkerk, be
klaagd van beleediging van een ambtenaar,
tot 2 dagen gevangenisstraf.
In den nacht van 15 op 16 Augustus jl.
ontmoette H. P., 19 jaar, arbeider te Berg-
Ambacht, onder die gemeente 0. K., met
wie hij vroeger verkeering had gehad, thans
in gezelschap van O. N. Hierover waar
schijnlijk verstoordhad hij zyne vroegere
beminde met een ongeopend knipmes eenige
stooten in den rug gegeven en 0. N. een
zoo hevigen duwdat deze in eene sloot
was terechtgekomen. Ofsphoon dit alles
bewezen was, ontkende beklaagde, die zich
te dier zake Dinsdag te verantwoorden had,
zich daaraan te hebben schuldig gemaakt
in dier voege dat hij K. met een knipmes
zou hebben gestooten; hij zou dit met zyn
vuist hebben gedaan. Het O. M. noemde
het een zeer eigenaardige manier van be
klaagde om zijne liefde te toonea voor éen
meisje, door haar te mishandelenen vor-
derde zijne veroordeeling tot drie maanden
gevangenisstraf.
Voorts stond terecht D. DeG., koopman
te Gouderak, beklaagd van mishandeling en
beleediging van den kleermaker M. Eisoh
7 dagen gevangenisstraf.
Ten slotte stonded nog terecht twee 17-
jarige jongens uit Gouda, J. v. d. B. en
H. B.die op 11 Augustus klappen hadden
uitgedeeld aan de agenten van politie B.
en T. Eisoh 21 dagen gevangenisstraf.
Uitspraak a. s. Dinsdag.
W ns
zyn hals als dank voor de vele en gewich
tige diensten, in zyn qualiteit het vaderland
bewezen. Hy moest yM^pljjk, nadat hy zyn
uniform aan een nieuwen collega had over
gedaan, zijn geweer op het raadhuis inle
veren, en werd onderweg deftig door de
heilige hermandad aan den haak gepikt.
Hoe men ooit zulke dwaze bepalingen heeft
kunnen maken, gaat boven het begrip van
Uw Vriend
BAREND DEN SCHUTTER.
Op reis naar de Zuid-Afrikaansohe
Republiek,
door W.' B. t. d. W. (VwtoIj
En al is dat maal nu juist niet, als men
het in een groot hotel zou krijgen, zoo
netjes opgedischt, en al zit de een op een
veldstoeltje slechtseen ander op eene kist
een omgekeerden emmer of op den grond
en allen met het bord op de knieën om de
dampende schotels met vleesch, aardappe
len, potatoes eij pompoenen toch eten we
recht smakelijk, waartoe zeer zeker de
gezellige kout van onzen gastheer ook niet
weinig bijdraagt. Zijn jarenlang verblijf in
de Transvaal maakt het hem mogelijkons
zooveel mogelijk omtrent allos, wat land
en volk betreft, in te lichten; we leeren
>41an ook van hem in een paar uren meer,
dan door dagenlange studie uit een of ander
handboek. Doch, 't wordt tijd van schei
den; wij moeten weder naar onze wagens
terug, terwijl onze nieuwe vriend zijnen
Kaffers order geeft, alles weer voor zyn
vertrek in orde te brengen. Zoo drihken
we nog een glaasje wijn tot afscheid, en
_als wij de overzijde der rivier hebben be
reikt zien we de tent van onzen vriend al
op den wagen gepaktde ossen worden den
nqogen rivieroever opgedreven, en weldra
is alles daar verdwenen. Den geheelen dag
door is de pont in de weer geweest; we
zien slechts enkele wagens meeren kunnen
dus verondorstellun, dujfffróok -weldra onzo
beurt zal zijn, om over te trekken. Als we
dan ook ons door een heerlijk .bad hebben
verfrischt, ijlen we spoedig naar onze plek
terug. Door den douanier is reeds opper
vlakkig een onderzoek naar den inhoud der
wagens ingesteld; doch wij zijn gewone
landverhuizersen de man laat ons verder
met rust. Eet wagen is op ’t punt over
te gaande ossen trekken fluksdochals
het naar beneden gaaten de beesten reeds
op de pont zijn,is het de schuld van den
leider, dat de wagen een te korten draai
num?daar raken de achterwielen inden
natten bodem vast, ’t voertuig kantelten
blijft, terwijl een gedeelte der vracht af-
ghjdt, zoo vast zitten, dat noch ossen-,
noch andere kracht in staat is, 't op de
pont te werken. -Nu, aan tegenspoed op
zijn pad is de Boer gewendeen eindeloos
geduld en taaie volharding zijn op tocht
mede zijn grootste deugdenmaar onsdie
eene tobberij nu van een paar uur zeker
tegemoet zienlijkt dat wachten niet. Maar,
er is niets aan te doen. We laten Kaffers
en veerbaas en Boeren maar afiaden, wij
kunnen toch niets helpen en knoopen on
derwijl een gesprek aan met een Trans
valer die ook reeds zijne ossen heeft inge
spannen doch ook nuals wijmet zijne
vrouw lijdelijk toeschouwer moet blijven.
De jonge Boer blijkt een fel tegenstander
vau den spoorwegdie zoo hij hoort, binnen
korten tijd in alle richtingen zijn land zai
doorkruisen, en hem, als transportrijder voor
een groot doel het brood uit den mond zal
nemen. Dan komt hij zoo zoetjes aan op de
zware tyden, die de ou-boeren hebben door
leefd hij vertelt van de gedurige oorlogen
met de Kaffers, waarin zijn oupa, zijn pa en
ook hijzelf een werkzaam aandeel hebben
genomen; van den krijg tegen Engelands
troepen, die hij ook meè heeft gevochten,
en van de dagen vijn rust en vrede en rijk
dom, die nu Transvaal groot maken, ’t Alles
wordt zeer onderhoudend in de Afrikaansche
taal, een eigenaardig soort Hollandsch, ver
haald. De tijd is ons dan ook wonder kort
gevallen, als we ejndelijk tot onze verrassing
bemerken, dat de half verongelukte wagon
reeds qp de pont is gewerkt, ^n men druk
bezig ia, hem weer op te laden. Eindelijk,
’t is reeds donker, varen ook wy overeon
zeer, zeer vluchtig bezoek van den Trans-
vaalscheu grensbeambte wacht ons nog;
maar dan ook is ’t voorwaarts, hobbelend
en schommelend in deu pikdonkeren avond,
die niet toelaat bijna om het voorspan on
zer muilen goed te onderscheiden. Deze
dieren hebben ook een goeden rustdag ge
had, ze hebben zich aau het malsche gras
aan den rivieroever klaarblijkelijk flink te
goed gedaan; ze hebben nu geen last van
de warmte, en zijn zoo flukschdat onze
Kaffers zich in ’t minst niet druk behoeven
te maken, ’t Is dan zekor ook reeds laat
als we uitspannen. Vroeg in den ochtend
is alles weer in beweging, want we moeten
in den middag te Christiana zyn. ’t Wordt
dagmaar helaas, ’t heerlyke landschap van
gisteren is wederom voor goed verdwenen;
al weer niets dan het breede, stoffige pad,
en boomloozeeentonige grasvlakten doen
zich voor aan ons oog. Eene korte rust
wordt ons gegund om het morgenontbyt te
- oD Ê-
aS.51
TO o.