3 N'. 1113. Eerste Blad. roer. Zaterdag 11 October. Weekblad voor Zuid-Rolland en Utrecht. pi? .-’I Brieven van Barend. Ti S- SCHOOKHOVENSCHE COURANT S. W. N. VAN NO< te Schoonhoven, 011 Deie Courant bestaat uit twee Bladen. tusschen dun Zaterd. 2.35. ZtdefS. $.15. n. 3.30. n. 10.38 9 dienst il. 74 ct., kalveren schapen alles per 2e qual. soort 20 17 k 29,00, dsohe f23 i. 1,60, wei- »t en met arkt aan* m: zware sen f 150 'aarkoeien 00 k 120. laamsehe, este f 9,80 i,60. mgov. 517 166 vette- aren, 1095 as en 275 reekmarkt •6 wagens, 70303 IOk28,-, f9,00 k vitte dito 10 k 6,10, streoht, (oud*. rgh. SN. Ie qual. talf kilo, J,v.8.<5 v.n,2.— v. 7.— v. 9.— oh'en r.m. 6.30. um. 1.30. in. October otterdam. Woensd. m. 12.— 10. n. 12.45, n. 3. 1. v. 6.—. v.7.30. >rdia". alhier aan en; prys Lek. ak. October nhoven en „Schoon- n „Vrees- 'ohoonho- toomboot Prijs der Advertentiën: Van 1 tot 5 regels f 0,50. Iedere regel meer 0,10. Groote letters naar plaatsruimte. Inzending franoo uiterlijk tot Vrijdags-namiddags. Alle binnenlandsohe Advertentiën voor 3 maal plaatsing opgegeven, worden slechts t maal ii rekening gebracht. 8 Deze Courant wordt des Zaterdag-morgens uitgegeven. Prjjsvoor Schoonhoven per drie maanden 0,70. Franoo per post door het geheele rijk f 0,80. Men kan zich abonneeren bij alle Boekhandelaren, Postdirecteuren en Brievengaarders. Ivo kilo’s; ,00. XXXVII. Een niet-militair mensch zou er nu waarlyk schik in beginnen te krygen, waarde vriend Redacteur, zooals de heeren van de rechter zijde elkander de remplaganten toekaatsen, en ik heb vroeger nooit kunnen denken dat het zielverkoopersbedryf zulk een ge wichtige beleekenis zou krygen in de politiek. Waar drommel steken toch soms de be ginselen I Een ijzervreter uit de oude school zou zeggen: Het komt er niet op aan wien je pakt, als ’t maar een kerel is; garnizoens dienst en exerceeren leert de grootste bot terik toch wel, en mocht er soms, oorlog komen, dan is ’t allemaal kanonnenvleesch. Dat men er zoo over redeneert, begryp ik, hoewel ik het er natuurlyk niet mee eens ben. Maar wat ik niet snap, en waarschijnlijk nooit snappen zal, dat is het woedend ver zet, juist van onze Katholieke landgenooten, tegen den persoonleken dienstplicht. On danks al wat er over geschreven wordt in de couranten, kan ik maar niet begrijpen, welk bepaald Katholiek beginsel by dit vraagstuk betrokken is. Zegt men, dat de kazerne geen geschikte voorbereiding is voor het priesterschap, of voor welke kerke- lyke betrekkingen ook, dan wil ik dit gaarne aannemen; doch op dit punt wordt ten volle aan rechtmatige eischen toege^even. Wat echter bemiddelde Katholieke pnge- lieden meer dan de niet-bemiddelden kan weerhouden, zelf hun dienstplicht te ver vullen, dat mocht weleens op een eenvou dige, voor allen verstaanbare wyze worden aangetoond. Vreest men, dat zy door den omgang met andersdenkenden in hun geloof zullen worden geschokt, dan wordt daarmee tevens erkend, dat zy niet erg vast in hun schoenen staan, minder alzoo dan de jongelui uit de lagere volksklasse, voor wie men dat gevaar niet schynt'te duchten, want hun wordt zelfs permissie gegeven de plaats van anderen, derhalve ook van niet- Katholieken, te gaan innemen. De militaire deskundigen zijn het er na genoeg allen over eens, dat het er tegen woordig wei degelyk op aankomt, of de landsverdedigers zekere mate van ontwik keling bezitten, dewylindenhedendaagschen oorlog het persoonlijk optreden en zelfstan dig handelen dikwyls van hooge waarde is. Ik kan dat niet zoo precies beoordeelen; hoe een oorlog er in onzen tyd wel zou uitzien, weet ik op geen stukken na, want by de groote manoeuvres die onze compagnie houdt op het exercitie-weiland, tot groot vermaak van de aangrenzende koeien, komen wy er niet achter. Maar laat ons toch eenig vertrouwen stellen in het oordeel dergenen, die ’t weten kunnen en weien moeten. Wanneer zy zeggen: elk geval van plaats vervanging geeft ons een man van lager merk ter vervanging van een van de bovenste plank, en dat is een groot nadeel voor de zaak der defensie, dan is het niet nopdig zooveel woorden te bezigen om die meening te betwisten. Stuur flinke jongelui uit alle maatschappelijke klassen naar het leger, naai de kazerne; houd de meergegoeden en wel- ontwikkelden niet afgezonderd, door het toekennen van voorrechten ^ie eigenlyk met den militairen dienst niets te maken hebben, maar verbeter door hun tegenwoordigheid het gehalte van den geheelen troep, en al het andere, dat nog niet in den haak is, zal vanzelf terecht komen. Als elk gezin een zyner leden naar de kweekschool van orde en tucht zendt, dan kan men er wel op rekenen dat op goede huisvesting en verpleging, en inzonderheid op een fatsoen lijke behandeling, meer acht zal worden geslagen dan tot dusver geschiedt. Wat het rechtvaardigheidsgevoel niet vermag, zal door het eigenbelang tot stand gebracht worden. Eenigen tydjmder nauwlettend toezicht te staan, zal ook voor onze jongelingen uit de hoogere standen uiterst nuttig zyn. Het gevoel, dat alle burgers gelyke rechten en gelyke plichten hebben, dat zij bij elkander behooren, dat standsafscheidingen, uit voor oordeel gesproten en door allerlei pretenties aangekweekt, eigenlyk zotte dingen zyn, zal veel beter ingang vinden bij 'ons volk, als men eenigen tyd samen geleefd en samen gewerkt heeft. Een van de treurigste gevolgen van het remplapanten-stelsel heb ik altyd gevonden, dat lieden, wien het geld wezenlijk niet in den weg zit, toch bijna verplicht zyn, wan neer er slechts eenige mogelykheid op be staat, voor de vrymaking van hun zoon zich een financiëel offer op te leggen. De menschen zien met zekere minachting neer op den jongen man, die zelf voor zyn nummer in dienst gaat, Hyzelf, zoo hy althans een flinke knaap is, geeft daar niet veel om, doch zyn ouders denken er anders over; daarby kómt dan de vrees voor de onder stelling, >dat het er bij die lui ook aljniet nemen dan altoos verder. De zon begint natuurlijk weer te branden, ’t stof wordt tot wolken voortdurend opgejaagd door onze trekdieren, en wy, daar boven, hoogverhe ven, krygen daarvan altijd ’t leeuwenaandeel. Onze waterzakken raken langzamerhand leeg; doch, al versmachten we bijna van dorst door hitte en stof, nergens, nergens is water te bespeuren. Neen, de reis dreigt nu werkelijk onpleizierig te wordento meer, daar de muilen, ook al onder dezelfde in vloeden, allerverschrikkelijkst lui beginnen te worden, en onze drijvers zich geheel onder de hoede van Morpheus schijnen te stellen. Eindelijk, om 3 uur, als alles, mensch en dierop ’t punt staat de courage te verliezen, daar doemt dan Christiana op, en al straalt de heldere Afrikaansche hemel eene nu schier ondragelijke hitte uit, met kattenvlugheid klimmen we n^ar beneden, en hollen als bezetenen het dorpje inom lafenis voor onze dorstige kelen te zoeken. Nu, we komen gelukkig spoedig klaar; van brood en vleesch kunnen we ons ook voor zien, en geheel onder de wagens wegge doken om zooveel mogeiijk tegen de ver zengende zonnestralen beschut te zijn, zit weldra het geheele reisgezelschap ter neeraan ’t middagmaal. Vóór we ons door een korten sluimer wat hebben verkwikt, voelen we ons niet in staat, te onderzoeken wat Christiana eigenlyk is; wanneer evenwel de dagvorstin zich opmaakt in ’t Westen te verdwijnen, durven we eerst voor den dag komen Van ’t kleine dorpje valt echter ook al bitter weinig te melden. Hoewel algemeen ge zegd wordt, dat de bodem ook hier rijk moet zijn aan diamanten, draagt Christiana in ’t geheel niet de sporen van eenigen rijkdom hoegenaamd. Ge ziet er een ge houwtje, waarin eene kleine afdeeling rij dende politie is gevestigd; een kerkje, dat tevens den dienst van school verricht, een paar hotels, die door den stroom van nieuwe intrekkers, welke allen deze plek moeten passeeren, in geen geringe wel vaart zich schijnen te verheugeneene slagerij (als op de meeste Transvaalsche dorpjes ook bakkerij meteen), en ten slotte eenige woonhuizen en Kafferhutten. Gauw dus zyn we uitgekeken; doch eenige mi nuten gaans omlaag zien we wederom de Vaalrivier; liever dan langer rond te slen teren, zijn we in enkele oogenblikken aan den oever, en dompelen onze met zweet en stof bedekte lichamen weldra in den koelen stroom. Weer wordt ingespannen; weer verder gereden; weer is een nacht ten einde; doch ook weer den volgenden dag dezelfde marteling van gisteren. Hitte, dorst en stof zijn nogmaals vreeselijke pla gen. We trekken een paar zoogenaamde pannen voorbij; doch ’t water is of brak, of door ’t vee in een klinkklare modder poel veranderd, en dus onbruikbaar. Wat zalig oogenblikals we ook nu in den achtermiddag eene nieuwe aanlegplek be reiken, en ook nu weder voor een paar uur in een genotvol nietsdoen de doorge stane ellende mogen vergeten. Hoe men echter aan de plaats hier den naam van Bloemhof kon geven, niemand wie dit be grijpt; of zou het vernuftige brein van de ou-boeren, stichters dezer plekzich som wijlen van dezen naam als satire hebben bediend? 't Moet zeker dit zyn: ja, heel beneden, weer aan de Vaal, men vindt er groendoch zie in ’t dorp voor, achter om u, en ge bespeurt op het hier verdroogde en verschroeide veld amper een enkel grasje; waar dan die hof, waar die bloe men? Bloemhof is de hoofdplaats van 't district van dienzelfden naam; vandaar dat de eerste ambtenaar, de Landdrost,er zijn zetel heeft; dat men er eene tamelijk groote kerk ziet, en er eene goed bezochte school gevonden wordt. De plaats trekt zeker aanmerkelijke voordeelen uit hare gunstige ligging aan den grooten trans- portweg van Kimberley naar de Witwater- randsche goudvelden; doch oen gewoon bezoeker biedt zij al bitter weinig belang rijks aan. Ook hier zullen we niet over nachten: vóór de nacht weer alles in 't duister heeft gehuld, zijn we roeds een aanmerkelijk eind oostelijker getrokken. |)en volgenden morgen, Zondag, gaat het nogmaals een eind verder, totdat we in den voormiddag aan eene plek komen, waar van tusschen eenige groote rotsklippeh eene hel dere fontein te voorschijn springt. Hot water verzamelt zich tot oene groote pan, en baant zich dan door de dorre velden een weg naar het zuiden, om zich waarschyniyk met do Vaalrivier te vereonigen. De rustdag wordt door don Boer zooveel mogelyk stipt in eere gehouden; ook onze „baas” denkt hem hedon te heiligen. Nu, wilden er hier nu maar slechts enkele boomen groeienonder wier koele sohadaw we voor de blakerende zón konden wegschuilendan was 't hier werkelijk een uitgezocht plokje om den Zondag aan stille overpeinzingen te wijden't water toch murmelt zoo zacht- kens over de gladde steenende zon spie gelt zich zoo vriendelijk in het heldere nat, en de mossen tegen de vochtige rotsklippen vettoonen zoo schoone kleuren in allerlei nuances. Maar nu, overal en overal gloei ende hitte l Doch/, nood maakt vindingryk; schynt aan te zitten”, en daar verzet zich natuurlyk het fatsoensbegrip tegen. Ik heb dat zelf ondervonden toen myn zoon dienst plichtig werd; ik had volstrekt geen zin om mij in schulden te steken ter wille van andermans vooroordeelen, en dat werd my door sommigen kwalyk genomen. Enfin, toen de jongen met de korporaalsstrepen op de mouwen met verlof kwam, dus de positie had bereikt dat verreweg het grootste gedeelte van de Nederlandsche année^ ver plicht was, hem het eerst te groeten, was hy er mij des te liever om, vooral nu ik zag dat hij zyn eerlijke oogen nog even trouwhartig op die zyns vaders kan richten, als ooit te voren. En hoe zou het wel zyn in oorlogstyd, als elk huisgezin een zyner zonen moet beschikbaar.stellen om, met opoffering van zyn eigen leven, den vaderlandschen grond te verdedigen? Zou men dan wezenlyk meenen te kunnen volstaan, voor zyn ge weten in de eerste plaats, met de eenige honderden guldens als afkoopsom?Zal niet de macht der overtuiging sterker zyn dan het kaartenhuis eener egoïstische politiek, die den op allen rustenden plicht eenvoudig afwentelt met behulp van het overwicht van het kapitaal? Ik ben er vry gerust op, dat de weldra te nemen beslissing in het voordeel van het beginsel van den persoonlijken dienst plicht zyn zal. Men beweert dat onze liberale volksvertegenwoordigers lang niet allen ge zind zyn daartoe mede te werken, en grondt zich daarby voornamelijk op het feit, dat vele jaren geleden het wetsontwerp van den Minister van Limburg Stirum gestrand is op het gemis van overeenstemming by die party. Maar de denkbeelden hebben sinds dien tyd niet stil gestaan; wat toen het gevoelen was van slechts enkelen, is door meerderen aangenomen, en kan thans gezegd worden de openbare meening te zyn. Wijl 'ook bij de antirevolutionairen de af schaffing der plaatsvervanging zóó sterk op den voorgrond staat, dat men er zelfs een breuk met de Katholieken op waagt, wat we hebben te waardeeren als een daad van moedl geloof ik niet dat er veel gevaar bestaat. Van de meest bevoegde zyde is van het nieuwe Wetsontwerp zoo veel goeds gezegd, dat we de aanneming als een biyde ge beurtenis hebben te begroeten. De ver meerderde last, op de schouders der dienst plichtigen gelegd, is niet zóó zwaür, dat zy er onder gebukt zullen gaande Fransche en de Duitsche jongelingen, die bovendien allen aan het kazerneleven moeten gewen nen, zouden erg in hun schik zyn, als zij er zoo goedkoop afkwamen, met één jaar oefeningstyd voor de troepen te voet en ter zee, anderhalf jaar voor de bereden corpsen. Eén ding is er echter, dat ik, als ’t kon, wel anders zou willen hebben. Ik kan er my niet best mee vereenigen, dat degenen, die door het lot of om bepaalde redenen worden vrijgesteld, zoo in ’t geheel niets met de landsverdediging te maken hebben, want dat zy voor eventueele noodzakelijk heid in reserve worden gehouden, beteekent al een bitter klein beetje. De vraag is meermalen gedaan, maar altyd beantwoord met een beroep op de moeielykheid van uitvoering, of het niet billyk zou zyn hun een byzondere belasting op te leggen, op klimmende naar den jnaatstaf van ieders gegoedheid, ter tegemoetkoming in de offers die anderen zich moeten getroosten. Het voornemen bestaat,, om, behalve de herha lingsoefeningen der lichtingen, ook nog een maal de landweer te zamen te roepen. Daar zullen dan een aantal hoofden van huisgezinnen by zijn, voor wie het tydelyk gemis van verdiensten een wezenlyke ramp is. In oorlogstyd wordt dat nog erger; voor onbepaalden tijd gaat dan de kost winner weg, en het kan gebeuren dat hy nooit wederkeert. Moet dan niet de Staat zorgen voor het onderhoud der aldus be roofden? En dan zou het m. i. rechtvaar dig zyn, dat zulks kon geschieden uiteen speciaal fonds, gevormd door de bijdragen van hen, die niet in dat lot hebben te deelen. Deze quaestie is niet op te lossen by de in behandeling zynde leger wet; een afzon derlijke wet zou de Qnanciëele verplichtin gen der niet-ingedeelden moeten regelen, en de wyze waarop de gelden, door hen op te brengen, aan hun bestemming moes ten komen. -Als onze wetgevers nu zeggen, dat zulks te moeielyk is, dan vraag ik, of het rechtvaardigheidsbeginsel niet boven alles gaat? Al wordt de legerwet in het aanstaand voorjaar aangenomen, dan zyn we nog niet van het schutteren af. Want dq nieuwe landweer moet nog groeien uit de aan staande lichtingen, zoodat er nog verscheiden jaren moeten verloopeneer men daarmee klaar is. .Zou het daarom geen overweging verdienen, in dien tusschentyd de zonder linge wet, houdende verbodsbepalingen tegen het dragen van verboden wapenen, eens goed na te zien of, wat beter is, in te trekken? Een schutter van onze com pagnie, een brave vent die nooit met de politie in slechte verstandhouding is ge weest, kreeg laatst een proces-verbaal op vooral ook als ons goed gesternte ons eenige verloren zweepstokkenlange bamboessten gels, doet ontdekken. In triomf worden ze meegenomen naar het kampementspoedig op de vereischte lengte gesneden en bij de fontein in den grond geplant. Dan worden eenige dekens er overgehangen en andere „kombaarzen” over den gfond gelegd. Als dan-na eenigen tijd onze kost is gekookt, hebben we het onuitsprekeljjk genot van in eene luchtige tent heerlijk te dineeren en is dit verrichtdan wordt wat lectuur of schrijfgereedschap bijeengezocht en zoo vliegt de Zondag spoediger en aangenamer om dan we in den beginnen hadden gedacht. Een der Kaffers heeft indentusschentijdeene kolossale hoeveelheid krabben ontdekt van eerbiedwaardige afmetingen: zoodra wordt het dan ook niet wat koeler of zwart en wit, ’t wedijvert om ’t zeerste om zooveel dezer dieren te bemachtigen als mogelijk is. ’t Is eene zeer opwekkende jacht want wondervlug bewegen de dieren zich onder en tusschen de klippen, en gevoelig weten ze zich meermalen met hunne scharen aan hand of voet te hechten. Weldra ligt eene groote hoop voor den avondmaaltijd gereed, want onze Kaffers verklaren om strijd, dat „hallo banje lekker is.” (Wordt vervolgd.) 'binnenland. De Minister van Binnenl. Za ken, overwegende dat ten gevolge van het overlijden van den heer mr. D. Visser van Hazerswoude, een verkiezing van een lid der Tweede Kamer der Staten-Generaal moet plaats hebben in het hoofdkiesdiatriot Bak huizen, heeft goedgevonden te bepalen: lo. dat de verkiezing van een lid der Tweede Kamer van de Staten-Generaal in hei hoofd kiesdistrict Eükhuizen zal plaats hebben op Dinsdag 28 Oct. e. k.2o. dat de herstem ming, ia die noodig, zal geschieden op Dinsdag 11 Nov. daaraanvolgende. De le luit, van het 4e reg. vest. art. W. Vosmaer, laatstelijk werk zaam onder de bevelen van den chef van den gen. staf, en overgeplaatst by het 3e reg. veld-art., ia ingedeeld bij de 5e batterij der II afd. van genoemd korps, in garnizoen te Bergen-op-Zoom. De heer G. W. Verloop, inge- nienr-werktaigkundigo bij de Ned. Ryn- Bpoorw.-Maatsch. te Utrecht, is benoemd tot directeur der exploitatie van de Ned.- Afrikaansohe spoorweg-maatsohappy in Transvaal. Door den Gemeenteraad van Maassluis is besloten aan den heer J. Smit VII ondershands aan te besteden, behoudens goedkeuring door Gedeputeerde Staten, het maken van eene bazaltkade aan de o. c. van de haven langs het Scheur, in aansluiting met het aldaar te maken ryks-veerhoofd, roor de tom van f 16.900. Door Burg, en Weth. van Ber gen-op-Zoom is aanbesteed het opruimen der zandplaat ten noorden langs den mond der havengeul en het verbeteren dier geul, begroot op f8200. De minste inschrijver was A. L. Van Wijngaarden Jan. te Blied- recht, voor de som van f7590. Naar men van goeder hand verneemt, is de aanleg van een loeaal- spoorweghjn van ^rielle naar Barendrecht volstrekt niet in vergetelheid. Van de som, benoodigd voor de kosten van aanleg, ia men reeds voor 2/3 gedeelte verzekerd. In de zitting der Arrondis sementsrechtbank te Rotterdam van Dins dag werden o. a. veroordeeld: H. B., courantenventer te Gouda, wegens diefstal van geld, tot een maand gevange nisstraf. A. P. De J., werkman te Lekkerkerk, be klaagd van beleediging van een ambtenaar, tot 2 dagen gevangenisstraf. In den nacht van 15 op 16 Augustus jl. ontmoette H. P., 19 jaar, arbeider te Berg- Ambacht, onder die gemeente 0. K., met wie hij vroeger verkeering had gehad, thans in gezelschap van O. N. Hierover waar schijnlijk verstoordhad hij zyne vroegere beminde met een ongeopend knipmes eenige stooten in den rug gegeven en 0. N. een zoo hevigen duwdat deze in eene sloot was terechtgekomen. Ofsphoon dit alles bewezen was, ontkende beklaagde, die zich te dier zake Dinsdag te verantwoorden had, zich daaraan te hebben schuldig gemaakt in dier voege dat hij K. met een knipmes zou hebben gestooten; hij zou dit met zyn vuist hebben gedaan. Het O. M. noemde het een zeer eigenaardige manier van be klaagde om zijne liefde te toonea voor éen meisje, door haar te mishandelenen vor- derde zijne veroordeeling tot drie maanden gevangenisstraf. Voorts stond terecht D. DeG., koopman te Gouderak, beklaagd van mishandeling en beleediging van den kleermaker M. Eisoh 7 dagen gevangenisstraf. Ten slotte stonded nog terecht twee 17- jarige jongens uit Gouda, J. v. d. B. en H. B.die op 11 Augustus klappen hadden uitgedeeld aan de agenten van politie B. en T. Eisoh 21 dagen gevangenisstraf. Uitspraak a. s. Dinsdag. W ns zyn hals als dank voor de vele en gewich tige diensten, in zyn qualiteit het vaderland bewezen. Hy moest yM^pljjk, nadat hy zyn uniform aan een nieuwen collega had over gedaan, zijn geweer op het raadhuis inle veren, en werd onderweg deftig door de heilige hermandad aan den haak gepikt. Hoe men ooit zulke dwaze bepalingen heeft kunnen maken, gaat boven het begrip van Uw Vriend BAREND DEN SCHUTTER. Op reis naar de Zuid-Afrikaansohe Republiek, door W.' B. t. d. W. (VwtoIj En al is dat maal nu juist niet, als men het in een groot hotel zou krijgen, zoo netjes opgedischt, en al zit de een op een veldstoeltje slechtseen ander op eene kist een omgekeerden emmer of op den grond en allen met het bord op de knieën om de dampende schotels met vleesch, aardappe len, potatoes eij pompoenen toch eten we recht smakelijk, waartoe zeer zeker de gezellige kout van onzen gastheer ook niet weinig bijdraagt. Zijn jarenlang verblijf in de Transvaal maakt het hem mogelijkons zooveel mogelijk omtrent allos, wat land en volk betreft, in te lichten; we leeren >41an ook van hem in een paar uren meer, dan door dagenlange studie uit een of ander handboek. Doch, 't wordt tijd van schei den; wij moeten weder naar onze wagens terug, terwijl onze nieuwe vriend zijnen Kaffers order geeft, alles weer voor zyn vertrek in orde te brengen. Zoo drihken we nog een glaasje wijn tot afscheid, en _als wij de overzijde der rivier hebben be reikt zien we de tent van onzen vriend al op den wagen gepaktde ossen worden den nqogen rivieroever opgedreven, en weldra is alles daar verdwenen. Den geheelen dag door is de pont in de weer geweest; we zien slechts enkele wagens meeren kunnen dus verondorstellun, dujfffróok -weldra onzo beurt zal zijn, om over te trekken. Als we dan ook ons door een heerlijk .bad hebben verfrischt, ijlen we spoedig naar onze plek terug. Door den douanier is reeds opper vlakkig een onderzoek naar den inhoud der wagens ingesteld; doch wij zijn gewone landverhuizersen de man laat ons verder met rust. Eet wagen is op ’t punt over te gaande ossen trekken fluksdochals het naar beneden gaaten de beesten reeds op de pont zijn,is het de schuld van den leider, dat de wagen een te korten draai num?daar raken de achterwielen inden natten bodem vast, ’t voertuig kantelten blijft, terwijl een gedeelte der vracht af- ghjdt, zoo vast zitten, dat noch ossen-, noch andere kracht in staat is, 't op de pont te werken. -Nu, aan tegenspoed op zijn pad is de Boer gewendeen eindeloos geduld en taaie volharding zijn op tocht mede zijn grootste deugdenmaar onsdie eene tobberij nu van een paar uur zeker tegemoet zienlijkt dat wachten niet. Maar, er is niets aan te doen. We laten Kaffers en veerbaas en Boeren maar afiaden, wij kunnen toch niets helpen en knoopen on derwijl een gesprek aan met een Trans valer die ook reeds zijne ossen heeft inge spannen doch ook nuals wijmet zijne vrouw lijdelijk toeschouwer moet blijven. De jonge Boer blijkt een fel tegenstander vau den spoorwegdie zoo hij hoort, binnen korten tijd in alle richtingen zijn land zai doorkruisen, en hem, als transportrijder voor een groot doel het brood uit den mond zal nemen. Dan komt hij zoo zoetjes aan op de zware tyden, die de ou-boeren hebben door leefd hij vertelt van de gedurige oorlogen met de Kaffers, waarin zijn oupa, zijn pa en ook hijzelf een werkzaam aandeel hebben genomen; van den krijg tegen Engelands troepen, die hij ook meè heeft gevochten, en van de dagen vijn rust en vrede en rijk dom, die nu Transvaal groot maken, ’t Alles wordt zeer onderhoudend in de Afrikaansche taal, een eigenaardig soort Hollandsch, ver haald. De tijd is ons dan ook wonder kort gevallen, als we ejndelijk tot onze verrassing bemerken, dat de half verongelukte wagon reeds qp de pont is gewerkt, ^n men druk bezig ia, hem weer op te laden. Eindelijk, ’t is reeds donker, varen ook wy overeon zeer, zeer vluchtig bezoek van den Trans- vaalscheu grensbeambte wacht ons nog; maar dan ook is ’t voorwaarts, hobbelend en schommelend in deu pikdonkeren avond, die niet toelaat bijna om het voorspan on zer muilen goed te onderscheiden. Deze dieren hebben ook een goeden rustdag ge had, ze hebben zich aau het malsche gras aan den rivieroever klaarblijkelijk flink te goed gedaan; ze hebben nu geen last van de warmte, en zijn zoo flukschdat onze Kaffers zich in ’t minst niet druk behoeven te maken, ’t Is dan zekor ook reeds laat als we uitspannen. Vroeg in den ochtend is alles weer in beweging, want we moeten in den middag te Christiana zyn. ’t Wordt dagmaar helaas, ’t heerlyke landschap van gisteren is wederom voor goed verdwenen; al weer niets dan het breede, stoffige pad, en boomloozeeentonige grasvlakten doen zich voor aan ons oog. Eene korte rust wordt ons gegund om het morgenontbyt te - oD Ê- aS.51 TO o.

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1890 | | pagina 1