I
Van Rondom
FEUILLETON.
MET RZZDSEL VIN
TANBUCK HALL
Mengelwerk.
HET BOTERWETJE.
EERHERSTEL
BLAD.
NIEUWSBLAD VOOR ZUIO»HOLL'ANOtN UTRECHT, SBhooRhoniiKhi Courant
VRIJDAG S JUNI 1B83.
/MVTSTEFRDAIVI ROTTERDAM' DEM HAAG HAARLEM LEIDEN UTRECHT 'ARNHEM GRONINGEN
LEEUWARDEN SNEEH - ZWOLLE ENSCHEDE DORDRECHT NI JMEGEN ElISJDH-IO\/ EN
tweede blad.
NIEUWSBLAD VOOR ZUtD-HOLLAND'ENUTRECHT, ScWoonBorrowh»Courant
VRIJDAU S JUNI OT
door JAN KIJKUIT,
Hoe Mart op de pot ging,
wat er in den raad van
Giessendam werd gezegd
en een advies van Teun.
„Als ik u zoo zie zitten," begon Jod
tegen tante, „mot oen kopje thee, een bril
en een breikous, dan zie ik u ale de ver
tegenwoordigster van een vrouwentype,
dat snel aan 't verdwijnen ia."
Tante keek vragend op en antwoordde:
»»Als je bedoelt dat de vrouwen tegen
woordig over de zee vliegen en politie
agent zijn en in onbehoorlijke kleeding
pch gedragen als mannen, dan ben ik 't
met je eens."
„Gelukkig dat wij hier in onze polders
zulke typen nog niet hebben," voegde Jod
er bij.
„Dat ben ik niet met je eens," zei ik.
„Ik herinner me den tijd dat Schoonho
ven de eenige stad in ons land was,
waar je door zachte vrouwenbonden werd
geschoren en geknipt, en nog in onze
dagen hebben we Mars!"
Jod lachte luidkeels en riep grinni
kend:
„Hoor hem! Hij zei wat! Man, maak
je niet bespottelijk. Mars is de Romein-
iche god van den oorlog."
Ik zei een tijdlang niets en keek hem
alleen maar peinzend aan, toen sprak
ik nadrukkelijk.
„Jod, mijn jongen, boor eens. Er zijn
menachen, die weten te zwijgen als bet
tijd is en daarmede besparen zij zich veel
leed Die tijd was nu voor jou gekomen.
Als je gezwegen had zou je niet je scha
mele onkunde getoond heibben orpr een
zaak, die in onze streek de aandacht
heeft. Jij weet niet wie Mars is Tante
•n ik en de geheele wereld weten het
wel."
Jod keek onrustig tante aan en deze
zei glimlachend:
„Ja, Jod, ik weet het wel, maar ik zeg
niets."
„Dat komt," vulde ik tian, omdat tan
te de bedenkelijke woorden niet wil her
halen, welke voor een achtbaar collego
zijn geuit en die luidden: „Mars gaat op
de pot!"
Tante lachte en Jod keek nu bepaald
wanhopig.
„Marsop de pot?" stamelde bij.
„Ik begrijp jullie niet. Wie is Mars en
wat beteekent die zonderlinge aankondi
ging, welke men gewoon is voor zich te
houdep?"
nio»t mi nu en dan je ingespan
nen studie in de steek laten en je geest
laten afdalen in het dagolijkscbe nieuws,"
ried ik hem, of met andere woorden, je
moet de Schoonhovansche Courant lezen.
Hier," vervolgde ik, het nummer van
Maandag grijpend, „lees dat eens. „De
vuilnis-misère te AlblasserdamJe weet
dan waarom wij weten dat Mars op de
pot gaat.4'
Jodocua larf en toen hij klaar was be
gon hij op onderwijzenden toon:
„Ik zie hieruit, dat de weduwe A.
Zwartbol voorheen het verdienstelijke
ambt van directrice dar gemeenLereini-
ging heeft uitgeoefend on ik begrijp er
uit, dat die reiniging niet afdoende is ge
weest. We moeten deze zaak eens rustig
en ook uit een juridisch oogpunt be
schouwen
„Daar heb je 't al," bromde ik, maar
Jod ging voort:
„De feiten zijn dat deze zwart gelokte
doch werkzame weduwe de faak op zich
had genomen om te doen verdwijnen, die
HOOFDSTUK L
Hef avontuur In den mist
1
Op een avond in November liep Bar
rington Wain in de hoofdstraat van
Bruntlea, oen Londanaoha voorstad, die
de laatste jaren verbazend vooruitgegaan
was. Waar vroeger een paar boerenhui
zen hadden gestaan, omgeven door wei
landen en bosch, waren villa's en win
kelhuizen verrezen. Wain was niet be
paald in oen opgewekte stemming; de
mist was ondoordringbaar en bovendien
kende hij den weg niet in Bruntlea. Hij
was een paar uur geleden aangekomen
met het doel, stof te verzamelen om een
artikel over het forensen dorp te eohrih
▼en. M
Do eigenaar van „The Midnight Sun
een dagblad waaraan hij sedert een half
jaar medewerker was, wilde de alge-
meene aandacht vestigen op dit deel van
de wereldstad, waarschijnlijk omdat hij
er zelf zooveel bouwterrein had liggen.
De eigenaar was ook meer speoulant
en scharrelaar dan uitgever van zijn vak
en liet zich aan het blad niet meer ge
legen liggen, dan voor zijn eigenbelang
dienstig was. Hij liet zich zelden op de
Bureau zien en de medewerkers kenden
hem nauwelijks.
Toen Wain in het spiksplinternieuwe
hotel een kamer besproken had, was hij
dadelijk zijn onderzoekingstocht begon
nen, maar hij kwam al spoedig tot de
oonclusle, dat hij met zijn nasporingen
beter tot den volgenden dag had kunnen
wachten, daar ds mist mst ds minuut
restanten uit de Alblasserdamsche huis
houdens, op welker bezit men kennelijk
geen prijs meer stelde; dat er klachten
kwamen over de wijze, waarop zij zulks
deed, dat zij beboet is, dat over deze rei
ns of reinigende aangelegenheid op 27
Maart, 10 April en 9 Mei conference's
zijn belegd en dat de dienstknecht van
meergenoemde directrice de taak, die
blijkbaar hare zwakke krachten te boven
ging, min of meer heeft overgenomen ep
dat nu een openbare zitting van burge
meester en wethouders is gehouden,
waarbij dit netelige vraagstuk grondig ia
behandeld, maar naar ik meen niet af
gedaan. Wat mij als rechtsgeleerde.
(Ik kreeg even een hoestbui).
hierbij vooral treft'is het vreem
de feit dat juffrouw Zwartbol een advo
caat als verdediger kiest, doch in de
laatstbedoelde zitting dien raadsman zelf
beschuldigt door te zeggen: „Wel, Mr. de
Jager moet er toch wat inzetten". In zijn
rapport namelijk. Alsof het ter wereld
ooit zou voorkomen dat een advocaat zoo
maar iets schrijft of zegt dat niet geba
seerd is op de waarheid, de echtheid, de
eerlijkheid en de oprechtheid."
„Nou, nou," riep ik, om Jod's geest
drift wat te temperen.
En tante zei tegelijkertijd met veel na
druk: „Ik zeg niks."
„Nog vreemder wordt 't," vervolgde
Jod, „als ik zie dat deze reinheid-min
nende vrouw na een waarschuwing van
den burgemeester, zeide, dat haar uitla
ting gerust publiek mooht worden, „want
dat Mr. de Jager niet de waarheid ge
schreven had". Nu vraag ik u, mijne
hoorders, hoe oordeelt gij over een der
gelijke driestheid. Een advocaat niet
sleohta te verdenken van onwaarheid
spreken, maar hem zelfs openlijk daar
van durven beschuldigen."
„Hoor eens hier, Jod," viel ik in de
rede. „Jij noemt daar wel eenige merk
waardige punten uit het verslag op,
maar je ziet het vreemdste over het
hoofd."
„Zoo, en wat ia dat wel?"
„Dat is," ging ik voort, „deze zin:
dat Versnel naliet bevelen harerzijds
uit te voeren, dat hij zich zou gehouden
hebben aan de afspraak van de opzeg-
ginstermijn van diensttijd en tenslotte
de uitdrukking „Mars (haar voornaam)
gaat op de potl", die bewees dat hij daar
aan meewerkte."
Jod keek een beetje suf en tante poog
de haar lachen te verbergen.
„Waaraan werkte die Versnel mee?"
vroeg ik en toen snapte ook Jod wat
daar eigenlijk stond."
„Weet je," vroeg ik verder, „wat se
van zoo iets in den raad van Giessendam
zouden zeggen?"
„Nou, wat dan?"
„Ik durf 't eigenlijk niet hardop zeg
gen. Er werd daar gesproken over de
uitkeeringen van den steun aan werk-
loozan en een der leden informeerde naar
die uitkeeringen, waarop de voorzitter
zeide, dat de heer Van Dam het toch wel
moest weten, daar die zelf in de steun-
commissie zit. Toen sprak de heer Van
Dam deze woorden: „Ik weet dat het een
rotzoo is in de steuncommissie!"
„Dat is een nederige uiting van be
scheiden zelfkennis," meende Jod.
„De vind dat zulke uitdrukkingen niet
te pas komen in een raadsz$*L oordeelde
tante. „Ik vind 't raar, pfó t maar niet
sterker te zoggen." V
„Er schijnen rare menachen
zitting te hebben in den raad," zei ik.
„Toen er sprake was van een school&rt-
sendienat, merkte de voorzitter op, dat
het beter zou zijn als de heeren Van Dam
en anderen eens door den schoolarts wer
den onderzocht."
„Bedoelde de voorzitter dat ze hun
oogen of zoo moesten laten onderzoeken,"
vroeg tante onschuldig.
„Hun oogen, of iets anders in hun
hoofd," lichtte ik in.
„Van de steuncommissie gesproken,"
zei tante „ik begrijp niet waarom ze de
werkloozen geen wegen laten verbeteren.
Dat is hard noodlg."
„Daar heb Ik nu eens een woordje
over, begon Teun haastig. „In Jaarsveld,
waar ik particulier goed bekend ben,
loopt de werkverschaffing ten einde en
nu willen ze daar een rijweg gaan aan
leggen door den polder Batuwe. Langs
dien weg wpnen geen inwoners van
Jaarsveld, die belang hebben bij dezen
weg, want er woont niemand. Maar Iaat
nou de Wielsche kade druk bevolkt zijn
en laten ze daar nou al jaar en dag om
een behoorlijken weg vragen, een rijweg
dan. Die menschen zien er reikhalzend
naar uit, de kosten zouden veel minder
zijn dan die voor een weg waar niemand
aan woont."
Teun zweeg, nam zijn pijp uit zijn
mond en eindigde: „Zouden de raadsle
den van Jaarsveld niet weten dat er
brandassuranties zijn, die de panden
langs de Wielsche kade niet willen ver
zekeren, omdat er op dien weg geen
brandspuit kan komen? Zot dat eens in
de krant, Jan, dan kunnen de menschen
zien dat ik ook wel eens iets verstandigs
kan zeggen."
De Minister brengt oen drankje
Voor ©en ernstige patiënt,
Die de zegen dor gezondheid
Reeds sinds langen tijd niet kent.
Die, zoover zijn blik kon, reiken.
Enkel donik're wolken zag,
En aan 't slot, In doffe wanhoop.
Wachtte op den genadeslag.
Met het klaargemaakte drankje.
Bijgenaamd het „Menggebod",
Tracht de dokter te bewerken,
Een verbetering in zijn lot.
En de kosten van het drankje?
Tja, die worden weer verhaald
Op ons allen, botereters,
Zoodat ieder <wAt betaalt.
Moge de patiënt herstellen.
Ook al is het niet geheel
En als ieder daartoe bijdraagt,
Is 't maar een bescheiden deel
Ongewild teerden wij allen
Op den dood'lijk-zieken man....
Mmt t— d' ellende van een ander,
Worden wij daar beter van?
Om a'n onaangename gedachten te
verdrijven, bad Spier, de niet direct
drooggelegde rechercheur, er 'n aantal
extra borrels op genomen. Wat 'n pech
had hij nu weer gehad! Inplaals van met
'n gevaarlijken, inbreker, was hij denvo-
rigen nacht op 't bureau komen aanzet
ten met 'n reporter, die er voor de naoht-
redactie van z'n <blad op uit was ge
weest. Kees, z'ri HoUandsohe herder,
had de jongeman prachtig in bedwang
gehouden, toen hij hem in 't donkere
straatje had aangehouden en naar de re
den van z'n late wandeling had geïnfor
meerd. Als die rakker van een journa
list nu maar direct had willen antwoor
den op zijn vraag en zich er niet mee
vergenoegd had, hem spottend mede te
doelen, dat hij 't wel even aan den in
specteur van dienst zou zeggen, als
Spier hem, zooala deze gedreigd had,
meenam naar 't politiebureau, 't Ake
ligste was nog wel geweest, dat de in
specteur, die toch al met erg overtuigd
was van 't nut van Spier's diensten, den
arrestant joviaal had begroet, als 'n
oude bekende, toen hij het bureau bin
nenkwam.
- Nogal glad, dat meneer Willemsen
niet heeft willen antwoorden op je mal
le vraag- Die hooge toon van jou bevalt
ook niet iedereen.
Met dat lesje had Spier het moeten
stellen. Dat jonge inspecteurtje moest er
zelf maar eens bij nacht en ontij voor
komen te staan. Een reohercheux moest
zeker ieder verdacht sujet op straat eerst
naar z'n visitekaartje vragen!
Met 'n minder wel/willenden wensoh
aan 't adres van den inspeoteur dommel
de hij in. Of hij lang of maar even ge
slapen had, wist hij niet, toen hij wak
ker werd door 'n nijdig gebrom van
Kees. De hond snoof onder de spleet van
de deur. Onraad. Vlug schoot hij z'n
kleeren aan, groep zijn revolver on open
de de deur. Kees sloop de trap op, en
Spier volgde klaar wakker en met de
hand aan de trekker. Hooger en hooger
dikker werd. Weldra besloot hij dan ook
terug te keeren, maar raakte verdwaald
in een doolhof van lanen, waaraan de
villa's van het tuindorp waren gebouwd.
Na veel vragen en mopperen, lasten en
zoeken kwam hij eindelijk aan High
Street, de winkelstraat van de voor
stad. Hij hoorde vlakbij de torenklok
aoht uur slaan en nu wist hij, dat hij
niet ver van zijn hotel kon zijn. Hij ver
snelde zijn pas en liep op goed geluk oen
zijweg in. Daar kwam hij in botsing met
iets, dat, toen hij een luoifer opstak, een
verguld ijzeren hek bleek te zijn. Het was
een hoog hek tusschen twee steenen pi
laren, met er boven op gebeeldhouwde
leeuwen, die een wapenschild in de poot
hielden. Wain vond het eigenaardig te
midden van allerlei moderne bouwsels
zoo'n antieke inrijpoort te vinden. Toen
hij een tweeden lucifer opstak, zag hij
dat in het reohtaohe gedeelte van het bek
zioh een beweegbaar gedeelte bevond,
dat op het oogenblik openstond. Met het
vaste voornemen om aan te bellen en
dan den weg te vragen naar het hotel,
dat hij blijkbaar tooh weer voorbij ge-
loopen was, stapte Wain door de ope
ning.
De mist was dik en donker, maar uit
het vallen der druppels leidde hij af, dal
hij in een laan liep. De grond was be
dekt met bladeren en week van de regen,
zoodat Wain's voetstappen niet hoor
baar waren.
Enkele minuten geleden had hij nog door
de hoofdstraat van een moderne voorstad
geloopen; nu leek het wel of hij in een
betooverd bosch verzeild was geraakt,
zoo stil was het hier.
Eensklaps schrok hij. Hij boord» sen
booze stem vlak bij zich. Maar hoe hjJ
ook luisterde, hij hoorde niet» anders
dan deze eene stem, dus de eigenaar
van die stem soheen in ziohzelf te pra
ten. Waarom liep een man avonds in
den dikken miet i& «tohwlf te razen en
liep de hond de trap op. Hij had blijk
baar op zolder onraad gehoord, 't Was
stikdonder ip huis. Geen geluid drong
door uit de kamera van de penaionmen-
schen, die juffrouw de Bruin'a etablisse
ment bevolkten. Nog een trap en Spier
stond op den zolder Uit 'n kamertje aan
't andere einde drong een zwakke licht
streep.
Spier sloop er heen, beduidde den hond
dat hij hem nu op de hielen moest vol
gen en keek door de kier van de deur
naar binnen.
Met den rug naar hem toe stond *n
groot© stevige kerel gebogen ovenr een
koffer. Hij had er hlijkbaar juist d© laag
ste voorwerpen in gedaan en deed de
knippen er op. "Wat 'n geweldige bof,
dacht Spier. De dader van 'n heele serie
inbraken, die den laatsten tijd de buurt
onveilig hadden gemaakt, kwam zioh als
't ware bij hem aanmelden. Hij was er
weer heelemaal bovenop, als hij dien ke
rel inlegerde.
Spier duwde de deur open. Op t ge
kraak van de hengsels keerde de man
zich verschrikt om.
GeenyStom woord, vermaande Spier,
maak niemand wakker, anders ga je er
aan.
De voorgehouden revolver en t drei
gende gebit van den hond, vlak bij zijn
enkels, overtuigden den bleekgeworden
arrestant van 't nuttelooze van iedere
poging om zioh te verzetten.
Spier greep den zwaren koffer en be
duidde den man, dat hij voor hem en den
hond uit de trap moest afgaan. Geruisoh-
loos werd de tocht bij 't lioht van Spier's
zaklantaarn volbracht en vijf minuten
later trad Spier met zijn vangst 't po
litiebureau binnen.
Wat zullen we nou hébben, Spier?
vroeg de inspeoteur, maar voor de re
chercheur kon antwoorden had de ar
restant zich tot hem gewend.
—i Laat hem alsjeblieft dien 'hond
vasthouden, meneer, zei hij met beven
de stem. *k Ben als de dood voor die
te tieren? vroeg Wain zichzelf of. Hij
spitste de ooren van »en journalist...
Daar zat copy inl
Hij liep pardoes.... niet tegen den
mun aan, maar tegen een denneboom op,
en viel door den schok op den grond, of
schoon halfversuft en duizelig, hoorde
hij nog steeds duidelijk het kwaadaardi
ge geluid.
De man, die aan het praten was, soheen
snel in de richting van het hek te loo-
pen.
„Hij zal toegeven, die ellendeling. Ik
wil het landgoed hebben .Ik had eigen
lijk beter gedaan met te blijven mis
schien had ik hem toch wel zoover gekre
gen. Wat was hij nijdig, toen ik hen ver
telde, wat ik van hem wist; hij had mij
wel willen vermoorden, geloof ik!''
De man liep rakelings langs den jour
nalist. Deze wilde hem eerst iets toe
roepen, maar hij bedacht zioh op het
laatste oogenblik en juist toen hij aan
stalten maakte om op t» staan, hoorde
hij saohte voetstappen.
„Ik ga terug, ik ga terug", hoorde
Wain de stem van zooeven mompelen.
„Hij zal wel toegeven! Ik weet te voel
van hem af! Ik wil hem zoover krij
gen."
De man struikelde, liet een gesmoorde
verwensching hooren en liep, met min
der haast nu, naar het huls toe.
Wain streek met de hand over zijn
pijnlijk voorhoofd; een dennetak had hem
leelijk gesohramd. Wat beteekenden die
woorden, die hij gehoord had en wien
wilde die man dwingen? vroeg bij zich
af. Hij krabbelde overeind, bond om zijn
gewond voorhoofd een zakdoek en volg
de den mopperenden man. Op hetzelfde
oogenblik hoorde hij een vroolijk deuntje
fluiten: er wae blijkbaar kmand het hek
ingekomen. Wain koerde zich om.. er
volgde een nieuwe botsing, ditmaal met
een ms&sohelijk wezen en dat mensche-
Ujke wazen was een politieagent!
beesten. Als kind ben ik el em
li|c door 'n Kees toegetakeld.
Op 'n wenk van den inspecteur legde
Spier den hond vast. Zlohtbaar opgelucht
vond de man opeens zijn tong terug en
begon met buitengewone radheid te spre
ken. Met dien rechercheur was niets to
beginnen geweest, legde hij uit. De re
volver en die vreeselijke hond hadden
hem dien spraak benomen, 't Was geen
manier om iemand zoo maar als 'n boef
uit z'n kamer mee te nemen naar de
politie, 'n Paar weken geleden had hij
'n zolderkamertje gehuurd hij juffrouw
De Bruin. Hij zat niet dik in de con
tanten en was toch bijna altijd van huis.
Reiziger in kunstmest Als meneer direct
even liet informeeren, kon hij misschien
den eersten trein naar Groningen nog
halen. Waarvan werd hij eigenlijk ver
dacht? Kijk maar even in m'n koffer,
meneer» eindigde hij op vrij hoogen toon.
De inspecteur keek in den koffer en
vond niets dan Heeren en eenige toilet
artikelen. Toen raadpleegde hij zijn hor
loge. Half zeven; wel een beetje vroeg,
om juffrouw De Bruin te wekken, maar
nood breekt wet. Een agent werd naar 't
pension gezonden en kwam terug met 'n
spottend lachje. De arrestant was
nadat hij nog juist den inspecteur t
den ongelukkigen SpieT had hooren^
pakken. Over stommelingen in 't
meen en nog eenige persoonlijk» i
legenhoden.
Spier was er de volgende dagen kapot
van en dronk meer alcohol dan zelfs hij
kon verdragen. Hij was er zwaarmoedig
van geworden en begon te filosofeeren
over de rust, die leder mensoh tenslotte
vindt in 'n tijdig of ontijdig graf. Toen,
's middags, 'n week na zijn laatste mis
greep, thuiskomend vond hij 'n brief uit
Antwerpen. Wat drommel hij had daar
geen kennissed. Haastig opende hij H
couvert en las:
„Geachte heer Spier. U zult zioh uw
arrestant van de vorige week nog wel
„Hallo", zei de agent, die den journa
list vastgreep. „Wie bent u en wat doet
u hier?"
„Ik ben verdwaald en zoek het Prin
cess Hotel in dezen onmogelijken mi»t,'!
legde Wain haastig uit.
„D&t klinkt niet erg waarschijnlijk,"
gromde dé agent terug. „U bent hier in
Tanbuok Park."
„Nooit van gehoord."
„En u bent over het hek geHommen?"
„Ik ben er niet overheen geHommen.
Het hek was open, dat wil zeggen het
Heine hek."
„Dat is zoo," moest de agent, die hem
nog steeds stevig vasthield, toegeven.
„Het ia de eerste keer, dat ik het hek
open vind. Morgan Pickering heeft zijn
hekken altijd goed gesloten. Maar wat
voert u hier uit?"
„Morgan Pickering?" riep Wain ver
rast. „Dat is de eigenaar van mijn bladl
Hij ia eigenaar van „The Midnight Sun",
ik ben medewerker aan die krant. Mijn
naam ie Berrington Wain. Hij heeft
opdracht gegeven, dat ik een artikel
moest eohrijven over Bruntlea; ik ben
hier. vreemd en ben in dien dekselschen
mist verdwaald. Ik zag dat Heine hek
open en wilde aanbellen en den weg
vragen."
„Een mooi verhaal dat moet ik zeg
gen," Honk het schamper, „als u
„Luister nu eens, agent," viel Waln
hem op overredenden toon ln de rede.
„Je hebt natuurlijk een lantaarn bij Je.
Kijk nu eene goed, zie ik er uit als een
landlooper of een Inbreker, want voor
zooiete echijn Je me te houden."
„U hoeft me niet op mijn pUoht te wij
zen,' 'mopperde de agent, maar knipte
tooh zijn electrischen zaklantaarn aan
en in het lichtschijnsel zag hij een lan
gen, mageren man met een gebruind ge
zicht en een Hein snorretje. Er was iets
militairs in zijn gezicht en hij droeg een
wijd», grijze overjas, bruine sohoenen «n
een sportpet, die hij naar achteren had
geschoven, omdat zijn voorhoofd verbon
den was. De agent zag onmiddellijk dat
hij met een heer te doen had en liet zijn
arrestant los.
„Ik zal u naar het hotel brengen," zei
hij na eenige aarzeling, „en informeeren
of u inderdaad bent, waarvoor u zioh
uitgeeft"
„Graag," antwoordde Wain opgewekt.
Hij stak de hand in zijn binnenzak en
haalde er een sigarenkoker uit en gal
den agent een sigaar.
Deze Heine attentie miste haat uil*
werking niet. „Neemt u mij niet kwalijk,
dat ik wat kortaf was," verontschuldigde
de gestrenge dienaar van het recht zioh,
„maar meneer Pickering heeft mij op het
hart gedrukt om altijd goed op de bek
ken te letten."
„Hoe heet je, agent?"
„Dawkins, meneer. Jim Dawkins."
„Nu, DawHns, breng me dan maar
gauw naar mijn hotel dan kun je me
onderweg eens een en ander vertellen
over Bruntlea. En zooals ik je al zei ben
ik hier om stof te verzamelen om esn
artikel over dit schoone oord."
„Ik ben tot uw dienst, meneer," ver
klaarde de agent, die hoe langer hoe be
leefder werd. „Maar hebt u bezwaar om
oven mee te gaan naar het huis. Ik moet
eerst hooren, waarom bet hek open
stond, want het is mo een raadsel boe
dat mogelijk is. Meneer Pickering zal ik
zelf wel niet Hen, want het is Vrijdag,
maar misschien weet de huishoudster er
meer van."
„Is hij er Vrijdags dan nooit?"
„Meneer Morgan is hier alleen Zater
dags tot Maandags; waarom hij dit huis
aanhoudt, weet geen mensch."
„Toch moet Je je vergissen, Dawkins,"
zei Wain, nadat ze oen poosje voortge
lopen hadden. „Pickering heeft zoo
juist bezoek gehad."
(Wordt vervolgd.)