I Van Rondom FEUILLETON. MET RZZDSEL VIN TANBUCK HALL Mengelwerk. HET BOTERWETJE. EERHERSTEL BLAD. NIEUWSBLAD VOOR ZUIO»HOLL'ANOtN UTRECHT, SBhooRhoniiKhi Courant VRIJDAG S JUNI 1B83. /MVTSTEFRDAIVI ROTTERDAM' DEM HAAG HAARLEM LEIDEN UTRECHT 'ARNHEM GRONINGEN LEEUWARDEN SNEEH - ZWOLLE ENSCHEDE DORDRECHT NI JMEGEN ElISJDH-IO\/ EN tweede blad. NIEUWSBLAD VOOR ZUtD-HOLLAND'ENUTRECHT, ScWoonBorrowh»Courant VRIJDAU S JUNI OT door JAN KIJKUIT, Hoe Mart op de pot ging, wat er in den raad van Giessendam werd gezegd en een advies van Teun. „Als ik u zoo zie zitten," begon Jod tegen tante, „mot oen kopje thee, een bril en een breikous, dan zie ik u ale de ver tegenwoordigster van een vrouwentype, dat snel aan 't verdwijnen ia." Tante keek vragend op en antwoordde: »»Als je bedoelt dat de vrouwen tegen woordig over de zee vliegen en politie agent zijn en in onbehoorlijke kleeding pch gedragen als mannen, dan ben ik 't met je eens." „Gelukkig dat wij hier in onze polders zulke typen nog niet hebben," voegde Jod er bij. „Dat ben ik niet met je eens," zei ik. „Ik herinner me den tijd dat Schoonho ven de eenige stad in ons land was, waar je door zachte vrouwenbonden werd geschoren en geknipt, en nog in onze dagen hebben we Mars!" Jod lachte luidkeels en riep grinni kend: „Hoor hem! Hij zei wat! Man, maak je niet bespottelijk. Mars is de Romein- iche god van den oorlog." Ik zei een tijdlang niets en keek hem alleen maar peinzend aan, toen sprak ik nadrukkelijk. „Jod, mijn jongen, boor eens. Er zijn menachen, die weten te zwijgen als bet tijd is en daarmede besparen zij zich veel leed Die tijd was nu voor jou gekomen. Als je gezwegen had zou je niet je scha mele onkunde getoond heibben orpr een zaak, die in onze streek de aandacht heeft. Jij weet niet wie Mars is Tante •n ik en de geheele wereld weten het wel." Jod keek onrustig tante aan en deze zei glimlachend: „Ja, Jod, ik weet het wel, maar ik zeg niets." „Dat komt," vulde ik tian, omdat tan te de bedenkelijke woorden niet wil her halen, welke voor een achtbaar collego zijn geuit en die luidden: „Mars gaat op de pot!" Tante lachte en Jod keek nu bepaald wanhopig. „Marsop de pot?" stamelde bij. „Ik begrijp jullie niet. Wie is Mars en wat beteekent die zonderlinge aankondi ging, welke men gewoon is voor zich te houdep?" nio»t mi nu en dan je ingespan nen studie in de steek laten en je geest laten afdalen in het dagolijkscbe nieuws," ried ik hem, of met andere woorden, je moet de Schoonhovansche Courant lezen. Hier," vervolgde ik, het nummer van Maandag grijpend, „lees dat eens. „De vuilnis-misère te AlblasserdamJe weet dan waarom wij weten dat Mars op de pot gaat.4' Jodocua larf en toen hij klaar was be gon hij op onderwijzenden toon: „Ik zie hieruit, dat de weduwe A. Zwartbol voorheen het verdienstelijke ambt van directrice dar gemeenLereini- ging heeft uitgeoefend on ik begrijp er uit, dat die reiniging niet afdoende is ge weest. We moeten deze zaak eens rustig en ook uit een juridisch oogpunt be schouwen „Daar heb je 't al," bromde ik, maar Jod ging voort: „De feiten zijn dat deze zwart gelokte doch werkzame weduwe de faak op zich had genomen om te doen verdwijnen, die HOOFDSTUK L Hef avontuur In den mist 1 Op een avond in November liep Bar rington Wain in de hoofdstraat van Bruntlea, oen Londanaoha voorstad, die de laatste jaren verbazend vooruitgegaan was. Waar vroeger een paar boerenhui zen hadden gestaan, omgeven door wei landen en bosch, waren villa's en win kelhuizen verrezen. Wain was niet be paald in oen opgewekte stemming; de mist was ondoordringbaar en bovendien kende hij den weg niet in Bruntlea. Hij was een paar uur geleden aangekomen met het doel, stof te verzamelen om een artikel over het forensen dorp te eohrih ▼en. M Do eigenaar van „The Midnight Sun een dagblad waaraan hij sedert een half jaar medewerker was, wilde de alge- meene aandacht vestigen op dit deel van de wereldstad, waarschijnlijk omdat hij er zelf zooveel bouwterrein had liggen. De eigenaar was ook meer speoulant en scharrelaar dan uitgever van zijn vak en liet zich aan het blad niet meer ge legen liggen, dan voor zijn eigenbelang dienstig was. Hij liet zich zelden op de Bureau zien en de medewerkers kenden hem nauwelijks. Toen Wain in het spiksplinternieuwe hotel een kamer besproken had, was hij dadelijk zijn onderzoekingstocht begon nen, maar hij kwam al spoedig tot de oonclusle, dat hij met zijn nasporingen beter tot den volgenden dag had kunnen wachten, daar ds mist mst ds minuut restanten uit de Alblasserdamsche huis houdens, op welker bezit men kennelijk geen prijs meer stelde; dat er klachten kwamen over de wijze, waarop zij zulks deed, dat zij beboet is, dat over deze rei ns of reinigende aangelegenheid op 27 Maart, 10 April en 9 Mei conference's zijn belegd en dat de dienstknecht van meergenoemde directrice de taak, die blijkbaar hare zwakke krachten te boven ging, min of meer heeft overgenomen ep dat nu een openbare zitting van burge meester en wethouders is gehouden, waarbij dit netelige vraagstuk grondig ia behandeld, maar naar ik meen niet af gedaan. Wat mij als rechtsgeleerde. (Ik kreeg even een hoestbui). hierbij vooral treft'is het vreem de feit dat juffrouw Zwartbol een advo caat als verdediger kiest, doch in de laatstbedoelde zitting dien raadsman zelf beschuldigt door te zeggen: „Wel, Mr. de Jager moet er toch wat inzetten". In zijn rapport namelijk. Alsof het ter wereld ooit zou voorkomen dat een advocaat zoo maar iets schrijft of zegt dat niet geba seerd is op de waarheid, de echtheid, de eerlijkheid en de oprechtheid." „Nou, nou," riep ik, om Jod's geest drift wat te temperen. En tante zei tegelijkertijd met veel na druk: „Ik zeg niks." „Nog vreemder wordt 't," vervolgde Jod, „als ik zie dat deze reinheid-min nende vrouw na een waarschuwing van den burgemeester, zeide, dat haar uitla ting gerust publiek mooht worden, „want dat Mr. de Jager niet de waarheid ge schreven had". Nu vraag ik u, mijne hoorders, hoe oordeelt gij over een der gelijke driestheid. Een advocaat niet sleohta te verdenken van onwaarheid spreken, maar hem zelfs openlijk daar van durven beschuldigen." „Hoor eens hier, Jod," viel ik in de rede. „Jij noemt daar wel eenige merk waardige punten uit het verslag op, maar je ziet het vreemdste over het hoofd." „Zoo, en wat ia dat wel?" „Dat is," ging ik voort, „deze zin: dat Versnel naliet bevelen harerzijds uit te voeren, dat hij zich zou gehouden hebben aan de afspraak van de opzeg- ginstermijn van diensttijd en tenslotte de uitdrukking „Mars (haar voornaam) gaat op de potl", die bewees dat hij daar aan meewerkte." Jod keek een beetje suf en tante poog de haar lachen te verbergen. „Waaraan werkte die Versnel mee?" vroeg ik en toen snapte ook Jod wat daar eigenlijk stond." „Weet je," vroeg ik verder, „wat se van zoo iets in den raad van Giessendam zouden zeggen?" „Nou, wat dan?" „Ik durf 't eigenlijk niet hardop zeg gen. Er werd daar gesproken over de uitkeeringen van den steun aan werk- loozan en een der leden informeerde naar die uitkeeringen, waarop de voorzitter zeide, dat de heer Van Dam het toch wel moest weten, daar die zelf in de steun- commissie zit. Toen sprak de heer Van Dam deze woorden: „Ik weet dat het een rotzoo is in de steuncommissie!" „Dat is een nederige uiting van be scheiden zelfkennis," meende Jod. „De vind dat zulke uitdrukkingen niet te pas komen in een raadsz$*L oordeelde tante. „Ik vind 't raar, pfó t maar niet sterker te zoggen." V „Er schijnen rare menachen zitting te hebben in den raad," zei ik. „Toen er sprake was van een school&rt- sendienat, merkte de voorzitter op, dat het beter zou zijn als de heeren Van Dam en anderen eens door den schoolarts wer den onderzocht." „Bedoelde de voorzitter dat ze hun oogen of zoo moesten laten onderzoeken," vroeg tante onschuldig. „Hun oogen, of iets anders in hun hoofd," lichtte ik in. „Van de steuncommissie gesproken," zei tante „ik begrijp niet waarom ze de werkloozen geen wegen laten verbeteren. Dat is hard noodlg." „Daar heb Ik nu eens een woordje over, begon Teun haastig. „In Jaarsveld, waar ik particulier goed bekend ben, loopt de werkverschaffing ten einde en nu willen ze daar een rijweg gaan aan leggen door den polder Batuwe. Langs dien weg wpnen geen inwoners van Jaarsveld, die belang hebben bij dezen weg, want er woont niemand. Maar Iaat nou de Wielsche kade druk bevolkt zijn en laten ze daar nou al jaar en dag om een behoorlijken weg vragen, een rijweg dan. Die menschen zien er reikhalzend naar uit, de kosten zouden veel minder zijn dan die voor een weg waar niemand aan woont." Teun zweeg, nam zijn pijp uit zijn mond en eindigde: „Zouden de raadsle den van Jaarsveld niet weten dat er brandassuranties zijn, die de panden langs de Wielsche kade niet willen ver zekeren, omdat er op dien weg geen brandspuit kan komen? Zot dat eens in de krant, Jan, dan kunnen de menschen zien dat ik ook wel eens iets verstandigs kan zeggen." De Minister brengt oen drankje Voor ©en ernstige patiënt, Die de zegen dor gezondheid Reeds sinds langen tijd niet kent. Die, zoover zijn blik kon, reiken. Enkel donik're wolken zag, En aan 't slot, In doffe wanhoop. Wachtte op den genadeslag. Met het klaargemaakte drankje. Bijgenaamd het „Menggebod", Tracht de dokter te bewerken, Een verbetering in zijn lot. En de kosten van het drankje? Tja, die worden weer verhaald Op ons allen, botereters, Zoodat ieder <wAt betaalt. Moge de patiënt herstellen. Ook al is het niet geheel En als ieder daartoe bijdraagt, Is 't maar een bescheiden deel Ongewild teerden wij allen Op den dood'lijk-zieken man.... Mmt t— d' ellende van een ander, Worden wij daar beter van? Om a'n onaangename gedachten te verdrijven, bad Spier, de niet direct drooggelegde rechercheur, er 'n aantal extra borrels op genomen. Wat 'n pech had hij nu weer gehad! Inplaals van met 'n gevaarlijken, inbreker, was hij denvo- rigen nacht op 't bureau komen aanzet ten met 'n reporter, die er voor de naoht- redactie van z'n <blad op uit was ge weest. Kees, z'ri HoUandsohe herder, had de jongeman prachtig in bedwang gehouden, toen hij hem in 't donkere straatje had aangehouden en naar de re den van z'n late wandeling had geïnfor meerd. Als die rakker van een journa list nu maar direct had willen antwoor den op zijn vraag en zich er niet mee vergenoegd had, hem spottend mede te doelen, dat hij 't wel even aan den in specteur van dienst zou zeggen, als Spier hem, zooala deze gedreigd had, meenam naar 't politiebureau, 't Ake ligste was nog wel geweest, dat de in specteur, die toch al met erg overtuigd was van 't nut van Spier's diensten, den arrestant joviaal had begroet, als 'n oude bekende, toen hij het bureau bin nenkwam. - Nogal glad, dat meneer Willemsen niet heeft willen antwoorden op je mal le vraag- Die hooge toon van jou bevalt ook niet iedereen. Met dat lesje had Spier het moeten stellen. Dat jonge inspecteurtje moest er zelf maar eens bij nacht en ontij voor komen te staan. Een reohercheux moest zeker ieder verdacht sujet op straat eerst naar z'n visitekaartje vragen! Met 'n minder wel/willenden wensoh aan 't adres van den inspeoteur dommel de hij in. Of hij lang of maar even ge slapen had, wist hij niet, toen hij wak ker werd door 'n nijdig gebrom van Kees. De hond snoof onder de spleet van de deur. Onraad. Vlug schoot hij z'n kleeren aan, groep zijn revolver on open de de deur. Kees sloop de trap op, en Spier volgde klaar wakker en met de hand aan de trekker. Hooger en hooger dikker werd. Weldra besloot hij dan ook terug te keeren, maar raakte verdwaald in een doolhof van lanen, waaraan de villa's van het tuindorp waren gebouwd. Na veel vragen en mopperen, lasten en zoeken kwam hij eindelijk aan High Street, de winkelstraat van de voor stad. Hij hoorde vlakbij de torenklok aoht uur slaan en nu wist hij, dat hij niet ver van zijn hotel kon zijn. Hij ver snelde zijn pas en liep op goed geluk oen zijweg in. Daar kwam hij in botsing met iets, dat, toen hij een luoifer opstak, een verguld ijzeren hek bleek te zijn. Het was een hoog hek tusschen twee steenen pi laren, met er boven op gebeeldhouwde leeuwen, die een wapenschild in de poot hielden. Wain vond het eigenaardig te midden van allerlei moderne bouwsels zoo'n antieke inrijpoort te vinden. Toen hij een tweeden lucifer opstak, zag hij dat in het reohtaohe gedeelte van het bek zioh een beweegbaar gedeelte bevond, dat op het oogenblik openstond. Met het vaste voornemen om aan te bellen en dan den weg te vragen naar het hotel, dat hij blijkbaar tooh weer voorbij ge- loopen was, stapte Wain door de ope ning. De mist was dik en donker, maar uit het vallen der druppels leidde hij af, dal hij in een laan liep. De grond was be dekt met bladeren en week van de regen, zoodat Wain's voetstappen niet hoor baar waren. Enkele minuten geleden had hij nog door de hoofdstraat van een moderne voorstad geloopen; nu leek het wel of hij in een betooverd bosch verzeild was geraakt, zoo stil was het hier. Eensklaps schrok hij. Hij boord» sen booze stem vlak bij zich. Maar hoe hjJ ook luisterde, hij hoorde niet» anders dan deze eene stem, dus de eigenaar van die stem soheen in ziohzelf te pra ten. Waarom liep een man avonds in den dikken miet i& «tohwlf te razen en liep de hond de trap op. Hij had blijk baar op zolder onraad gehoord, 't Was stikdonder ip huis. Geen geluid drong door uit de kamera van de penaionmen- schen, die juffrouw de Bruin'a etablisse ment bevolkten. Nog een trap en Spier stond op den zolder Uit 'n kamertje aan 't andere einde drong een zwakke licht streep. Spier sloop er heen, beduidde den hond dat hij hem nu op de hielen moest vol gen en keek door de kier van de deur naar binnen. Met den rug naar hem toe stond *n groot© stevige kerel gebogen ovenr een koffer. Hij had er hlijkbaar juist d© laag ste voorwerpen in gedaan en deed de knippen er op. "Wat 'n geweldige bof, dacht Spier. De dader van 'n heele serie inbraken, die den laatsten tijd de buurt onveilig hadden gemaakt, kwam zioh als 't ware bij hem aanmelden. Hij was er weer heelemaal bovenop, als hij dien ke rel inlegerde. Spier duwde de deur open. Op t ge kraak van de hengsels keerde de man zich verschrikt om. GeenyStom woord, vermaande Spier, maak niemand wakker, anders ga je er aan. De voorgehouden revolver en t drei gende gebit van den hond, vlak bij zijn enkels, overtuigden den bleekgeworden arrestant van 't nuttelooze van iedere poging om zioh te verzetten. Spier greep den zwaren koffer en be duidde den man, dat hij voor hem en den hond uit de trap moest afgaan. Geruisoh- loos werd de tocht bij 't lioht van Spier's zaklantaarn volbracht en vijf minuten later trad Spier met zijn vangst 't po litiebureau binnen. Wat zullen we nou hébben, Spier? vroeg de inspeoteur, maar voor de re chercheur kon antwoorden had de ar restant zich tot hem gewend. —i Laat hem alsjeblieft dien 'hond vasthouden, meneer, zei hij met beven de stem. *k Ben als de dood voor die te tieren? vroeg Wain zichzelf of. Hij spitste de ooren van »en journalist... Daar zat copy inl Hij liep pardoes.... niet tegen den mun aan, maar tegen een denneboom op, en viel door den schok op den grond, of schoon halfversuft en duizelig, hoorde hij nog steeds duidelijk het kwaadaardi ge geluid. De man, die aan het praten was, soheen snel in de richting van het hek te loo- pen. „Hij zal toegeven, die ellendeling. Ik wil het landgoed hebben .Ik had eigen lijk beter gedaan met te blijven mis schien had ik hem toch wel zoover gekre gen. Wat was hij nijdig, toen ik hen ver telde, wat ik van hem wist; hij had mij wel willen vermoorden, geloof ik!'' De man liep rakelings langs den jour nalist. Deze wilde hem eerst iets toe roepen, maar hij bedacht zioh op het laatste oogenblik en juist toen hij aan stalten maakte om op t» staan, hoorde hij saohte voetstappen. „Ik ga terug, ik ga terug", hoorde Wain de stem van zooeven mompelen. „Hij zal wel toegeven! Ik weet te voel van hem af! Ik wil hem zoover krij gen." De man struikelde, liet een gesmoorde verwensching hooren en liep, met min der haast nu, naar het huls toe. Wain streek met de hand over zijn pijnlijk voorhoofd; een dennetak had hem leelijk gesohramd. Wat beteekenden die woorden, die hij gehoord had en wien wilde die man dwingen? vroeg bij zich af. Hij krabbelde overeind, bond om zijn gewond voorhoofd een zakdoek en volg de den mopperenden man. Op hetzelfde oogenblik hoorde hij een vroolijk deuntje fluiten: er wae blijkbaar kmand het hek ingekomen. Wain koerde zich om.. er volgde een nieuwe botsing, ditmaal met een ms&sohelijk wezen en dat mensche- Ujke wazen was een politieagent! beesten. Als kind ben ik el em li|c door 'n Kees toegetakeld. Op 'n wenk van den inspecteur legde Spier den hond vast. Zlohtbaar opgelucht vond de man opeens zijn tong terug en begon met buitengewone radheid te spre ken. Met dien rechercheur was niets to beginnen geweest, legde hij uit. De re volver en die vreeselijke hond hadden hem dien spraak benomen, 't Was geen manier om iemand zoo maar als 'n boef uit z'n kamer mee te nemen naar de politie, 'n Paar weken geleden had hij 'n zolderkamertje gehuurd hij juffrouw De Bruin. Hij zat niet dik in de con tanten en was toch bijna altijd van huis. Reiziger in kunstmest Als meneer direct even liet informeeren, kon hij misschien den eersten trein naar Groningen nog halen. Waarvan werd hij eigenlijk ver dacht? Kijk maar even in m'n koffer, meneer» eindigde hij op vrij hoogen toon. De inspecteur keek in den koffer en vond niets dan Heeren en eenige toilet artikelen. Toen raadpleegde hij zijn hor loge. Half zeven; wel een beetje vroeg, om juffrouw De Bruin te wekken, maar nood breekt wet. Een agent werd naar 't pension gezonden en kwam terug met 'n spottend lachje. De arrestant was nadat hij nog juist den inspecteur t den ongelukkigen SpieT had hooren^ pakken. Over stommelingen in 't meen en nog eenige persoonlijk» i legenhoden. Spier was er de volgende dagen kapot van en dronk meer alcohol dan zelfs hij kon verdragen. Hij was er zwaarmoedig van geworden en begon te filosofeeren over de rust, die leder mensoh tenslotte vindt in 'n tijdig of ontijdig graf. Toen, 's middags, 'n week na zijn laatste mis greep, thuiskomend vond hij 'n brief uit Antwerpen. Wat drommel hij had daar geen kennissed. Haastig opende hij H couvert en las: „Geachte heer Spier. U zult zioh uw arrestant van de vorige week nog wel „Hallo", zei de agent, die den journa list vastgreep. „Wie bent u en wat doet u hier?" „Ik ben verdwaald en zoek het Prin cess Hotel in dezen onmogelijken mi»t,'! legde Wain haastig uit. „D&t klinkt niet erg waarschijnlijk," gromde dé agent terug. „U bent hier in Tanbuok Park." „Nooit van gehoord." „En u bent over het hek geHommen?" „Ik ben er niet overheen geHommen. Het hek was open, dat wil zeggen het Heine hek." „Dat is zoo," moest de agent, die hem nog steeds stevig vasthield, toegeven. „Het ia de eerste keer, dat ik het hek open vind. Morgan Pickering heeft zijn hekken altijd goed gesloten. Maar wat voert u hier uit?" „Morgan Pickering?" riep Wain ver rast. „Dat is de eigenaar van mijn bladl Hij ia eigenaar van „The Midnight Sun", ik ben medewerker aan die krant. Mijn naam ie Berrington Wain. Hij heeft opdracht gegeven, dat ik een artikel moest eohrijven over Bruntlea; ik ben hier. vreemd en ben in dien dekselschen mist verdwaald. Ik zag dat Heine hek open en wilde aanbellen en den weg vragen." „Een mooi verhaal dat moet ik zeg gen," Honk het schamper, „als u „Luister nu eens, agent," viel Waln hem op overredenden toon ln de rede. „Je hebt natuurlijk een lantaarn bij Je. Kijk nu eene goed, zie ik er uit als een landlooper of een Inbreker, want voor zooiete echijn Je me te houden." „U hoeft me niet op mijn pUoht te wij zen,' 'mopperde de agent, maar knipte tooh zijn electrischen zaklantaarn aan en in het lichtschijnsel zag hij een lan gen, mageren man met een gebruind ge zicht en een Hein snorretje. Er was iets militairs in zijn gezicht en hij droeg een wijd», grijze overjas, bruine sohoenen «n een sportpet, die hij naar achteren had geschoven, omdat zijn voorhoofd verbon den was. De agent zag onmiddellijk dat hij met een heer te doen had en liet zijn arrestant los. „Ik zal u naar het hotel brengen," zei hij na eenige aarzeling, „en informeeren of u inderdaad bent, waarvoor u zioh uitgeeft" „Graag," antwoordde Wain opgewekt. Hij stak de hand in zijn binnenzak en haalde er een sigarenkoker uit en gal den agent een sigaar. Deze Heine attentie miste haat uil* werking niet. „Neemt u mij niet kwalijk, dat ik wat kortaf was," verontschuldigde de gestrenge dienaar van het recht zioh, „maar meneer Pickering heeft mij op het hart gedrukt om altijd goed op de bek ken te letten." „Hoe heet je, agent?" „Dawkins, meneer. Jim Dawkins." „Nu, DawHns, breng me dan maar gauw naar mijn hotel dan kun je me onderweg eens een en ander vertellen over Bruntlea. En zooals ik je al zei ben ik hier om stof te verzamelen om esn artikel over dit schoone oord." „Ik ben tot uw dienst, meneer," ver klaarde de agent, die hoe langer hoe be leefder werd. „Maar hebt u bezwaar om oven mee te gaan naar het huis. Ik moet eerst hooren, waarom bet hek open stond, want het is mo een raadsel boe dat mogelijk is. Meneer Pickering zal ik zelf wel niet Hen, want het is Vrijdag, maar misschien weet de huishoudster er meer van." „Is hij er Vrijdags dan nooit?" „Meneer Morgan is hier alleen Zater dags tot Maandags; waarom hij dit huis aanhoudt, weet geen mensch." „Toch moet Je je vergissen, Dawkins," zei Wain, nadat ze oen poosje voortge lopen hadden. „Pickering heeft zoo juist bezoek gehad." (Wordt vervolgd.)

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Schoonhovensche Courant | 1932 | | pagina 3