DISCUSSIE RONDOM DE IDENTITEIT VAN DE B.L.O.-SCHOOL
13
De te stichten B.L.O.-school is een openbare, d.w.z. een door de gemeente bestuurde school,
geworden. Voortdurend zijn er flinke discussies gevoerd over welke identiteit de school
moest hebben. In de gemeenteraadszitting van 24 februari 19207 zijn het de leden van de
confessionele partijen, die bezwaren hebben tegen een door de gemeente bestuurde school.
Zij willen eigen, afzonderlijk onderwijs voor zwakzinnige leerlingen, dat wil zeggen: een
school met óf een Rooms-Katholieke óf een Protestants-Christelijke signatuur. Mocht zo'n
school in Gouda niet gesticht kunnen worden, dan kan gedacht worden aan speciaal onder
wijs voor deze kinderen in een afzonderlijke klas, verbonden aan een lagere schooi, óf zij
Deze vereniging vindt 49 kinderen geschikt voor Buitengewoon Onderwijs; over 6 kinderen
heeft zij haar twijfels. Ze komt tot de conclusie: “Alles samenvattende komt het ons voor, dat
het hoogst wenschelijk is te Gouda te stichten een vierklassige school voor Buitengewoon
Onderwijs". Gelet echter op de omstandigheden waarin ons land, zowel in Europees als in
mondiaal verband, verkeert, menen B&w op 11 september 1915 het bestuur van de
Vereniging voor Onderwijzers en Artsen te moeten berichten, dat er pas verder aan deze
zaak gewerkt kan worden, zodra de tijdsomstandigheden weer normaal zouden zijn.
Het duurt tot 1920 voordat B&w met het voorstel5 aan de gemeenteraad komen,
om in principe te besluiten tot oprichting van een school voor zwakzinnige kinderen. Met de
oprichting van een afzonderlijke school wordt een tweeledig doel beoogd, te weten:
“Om aan die misdeelde kinderen een schoolopvoeding te geven, welke rekening houdt
met hun geestelijken toestand.
"Om de normale leerlingen niet te laten lijden door de aanwezigheid der zwakzinnigen in
verschillende graden, bij wie toch de onderwijzer, zooals voor de hand ligt, zijne uiterste
krachten inspant om hun eenige elementaire kennis bij te brengen.
Met dit speciale onderwijs valt bij deze kinderen veel te bereiken, zo vindt men, en “dikwijls
kan men dan ook deze ongelukkigen door dit onderwijs nog tot iets nuttigs opheffen."
Hoewel het rijk een vrij belangrijke bijdrage in de kosten van dit type onderwijs geeft, zal de
gemeente zich ook behoorlijke financiële offers moeten getroosten.
Het is merkwaardig, dat er zoveel tijd is verstreken vanaf het moment van het
onderzoek naar het aantal zwakzinnige leerlingen in de stad Gouda, dat in 1914/1915 plaats
vond, tot het moment van oprichting van een school voor deze leerlingen (1928). Oorlogs
omstandigheden hebben de zaak vertraagd, zoals we zagen, maar het gaat te ver dit als enig
motief te noemen; financiële problemen hebben zeker ook een rol gespeeld. Maar ten
diepste gaat het om de zorg en de betrokkenheid ten opzichte van deze leerlingen. B&W
hebben die nou niet zo erg betoond in die dertien jaar, terwijl er de laatste acht jaar zelfs
een principebesluit van de gemeenteraad tot stichting van zo’n school lag. Pas op aandringen
van de afdeling Gouda van de Zuidhollandse vereniging “Het Groene Kruis” en van de afdeling
Gouda van het “Nederlandsch Onderwijzers Genootschap" kwam de zaak in een stroom
versnelling.6
5 Voorstel no. 8, uitgaand stuk van B&w aan de Raad van de gemeente Gouda, dossier no. 105 d.d. 21 januari 1920 in
inventarisnummer 733E, 1920, nrs. 101-110
6 Voorstel no. 203, dossier no. 36-4/11, d.d. 13 december 1927, uitgaand stuk B&W aan Raad der Gemeente Gouda
7 Analytisch Verslag van het verhandelde in den Gemeenteraad van Gouda, 1920, p. 23-26