34
E.A. P[o!et], wethouder der gemeente Gouda, jarenlang bestuurslid van de verboden Anti-
Revjolutionaire] Partij, welker werkzaamheden gericht waren tegen de Duitsche bezettende
macht en oorzaak waren tot onrust onder de bevolking van het bezette gebied....
werden niet gekortwiekt, arbeid werd niet verricht. Appèls werden voor de eigen gebouwen,
en dan nog vrij slordig, gehouden. Een prikkeldraadafscheiding verhinderde iedere gemeen
schap met het concentratiekamp, slechts voor het bezorgen van het eten, het transport van
zieken en dergelijke werd de toegang eenige oogenblikken geopend. Beperkte briefwisseling
in de Duitsche taal met de betrekkingen in het Vaderland was toegestaan. Het Roode Kruis
zond maandelijks pakketten, waardoor een welkome aanvulling van de beruchte Duitsche
soep verkregen werd.
Een week na aankomst werd koninginnefeest gevierd. Des zondags werden
kerkdiensten gehouden, waarbij de aanwezige roomsch-katholieke en protestantsche
geestelijke voor de eigen kudde getrouwelijk optraden. Cursussen, lezingen en grammofoon-
muziek maakten het leven dragelijk. Natuurlijk waren er verdrietelijkheden, spanningen,
zieke kameraden, ups and downs. Een wrange noot vormde het uitzicht óver het
prikkeldraad. In de verte was de groote appèlplaats zichtbaar en door de gemeenschapfs-
betrekking], via een gebochelde kapper uit het kamp en via het hospitaal, drongen mede-
deelingen, over hetgeen in het concentratiekamp plaatsgreep, tot de gegijzelden door. Kwam
er bericht, dat de één of andere bekende Nederlander zich in een moeilijke positie bevond,
dan werd getracht door omkooping met tabak en sigaretten hieraan iets te doen. Zoolang de
Indische gijzelaars in Buchenwald vertoefden, hebben, althans de gevangen Nederlanders,
daarvan wel geprofiteerd, zij het dat de mogelijkheden beperkt waren.
De overplaatsing
Op zekere morgen -eind oktober 1941- werd via de luidspreker, de naam van schrijver dezes
afgeroepen. Dit behoefde niets verontrustends te zijn, aangezien een bijzonder bericht over
familieaangelegenheden wel meer op deze wijze doorkwam. Prof. Dr. [H.J.] Pos, hoogleeraar
aan de gemjeentelijke] universiteit te Amsterdam, vergezelde mij naar de bureaux van het
kamp. Hier lag een vonnis klaar. De inhoud kan ik slechts uit mijn geheugen weergeven. Het
luidde ongeveer als volgt:
De hygiënische omstandigheden waren in Buchenwald beter dan in kampen als
Schoorl. Er was een waschinrichting met stroomend water, de toiletten bevonden zich in een
apart vertrek, zeven closetpotten naast elkaar en daar tegenover zeven urinoirs aan den
wand. Niet onaardig door de indischen de "zevenzit" genoemd, van een "schotjesgeest" kon
hier geen sprake zijn. Vooral als er ingewandstoornissen optraden was de "zevenzit" niet
bepaald ideaal, maar als gevangene leert men zich wel aanpassen.
Hadden de Indische gijzelaars, samengesteld uit Indische ambtenaren en Neder
landers van naam, alzoo een dragelijk bestaan, toch waren er in het vroege voorjaar van 1941
een twaalftal sterfgevallen. Dit was de aanleiding dat, zowel in Nederland als via het
Zweedsche gezantschap, pogingen werden aangewend tot overplaatsing naar een milder
klimaat, d.w.z. naar Nederland. De winters in Buchenwald zijn zeer streng! Na veel beloften
en veel geduld is deze overplaatsing in het najaar 1941 inderdaad geschied. Na een
wandeling naar het, op ongeveer 9 km afstand gelegen, station te Weimar, werden zij op
behoorlijke wijze per trein naar Haaren in N[oord]-Brabant vervoerd. Dat wil zeggen: allen op
één na! Die ééne achterblijver was schrijver dezes!