34.OA, Missiveboek. 1814 en 1815,15 september 1814 e.v.
35.OA, Bijlagen 1814, deel 1,15 januari 1814. Verder bijvoorbeeld OA, Missiveboek 1814 en 1815,15 april 1815.
36.OA, Missiveboek 1814 en 1815,11 aug. 1815.
37.ldem, 6 juli 1815.
38.ldem, it aug. 1815.
39SA, Kamerboek 1816,3 mei 1816; Kvk&f, inv. nr. ia, notulen 1816-1835,1 mei 1816.
4O.Kvk&f, inv. nr. 105.
9
Eind 1813 kwam er een eind aan de Franse bezetting en op 31 mei 1814 werd er vrede ge
sloten. Hoewel er nu hoop was op een opleving van de economie, waren de zorgen voor Gouda
niet voorbij. Tienduizenden manschappen trokken nog door de stad, die daardoor materiële schade
bleef lijden34. De overheid vroeg om geld en goederen voor de verdediging van "ons bestaan en
welvaart", maar de verarmde stad kon niets meer opbrengen35. Het jaar 1814 bracht wel
"meerdere werkzaamheden'*6, maar pas in 1815 bespeurde men "een ontluikende welvaart" in
sommige bedrijfstakken37. Men was in dat jaar zelfs weer zo optimistisch, dat men het idee van de
oprichting van een werkhuis voor armen afwees, omdat die voldoende werk zouden kunnen vin
den in "het fabriek- en trafiekwezen, (dat) hier ter stede reeds weder een grote mate van bloei
geniet'*6. Ongetwijfeld zal de katoendrukkerij hebben geprofiteerd van het hervatten van de in
voer van katoen en van het verbeteren van de economische toestand in Gouda.
Op 1 mei 1816 werd in de stad een Commissie van Koophandel en Fabrieken opgericht,
waarin ook Adrianus van Bergen zitting nam39. Hieruit blijkt wél dat hij voor de stad een man van
gewicht was geworden, maar niet waarmee dat samenhing - met zijn industriële of met zijn maat
schappelijke activiteiten.
in een "Statistieke Tabel der Fabrieken en Trafieken in de Gemeente van Gouda op 1 augus
tus 1816" komt ook de drukkerij voor. Er werkten twaalf arbeiders, voor een gemiddeld loon van
vijf tot zes gulden per week, waarmee ze bij de bestbetaalde arbeiders in de stad hoorden (hoewel
men moet bedenken dat de verschillen vrij klein waren en veel bedrijven gemiddeld vijf gulden
per week betaalden). De productie was vooral bestemd voor "inlandsgebruik". Over de toestand
van het bedrijf werd geschreven, dat die vroeger "meer bloeiend" en tegenwoordig "minder wel
varend" was. Als oorzaak van de achteruitgang noemde men "de grote invoer van buitenlands
gedrukte katoenenen als middelen om de positie te verbeteren: ten eerste "het leggen van een
genoegzame belasting op de inkomende gedrukte katoenenen ten tweede "een vermindering
van grondlasten en impositiën voor derze/ver"™.
Dit laatste punt lijkt enigszins overtrokken, zeker als men bedenkt dat de investeringen die
het bedrijf had vereist, voor deze tijd behoorlijk hoog waren, en blijkbaar toch zonder veel proble
men werden opgebracht De burgemeester merkte ook in een begeleidend schrijven op: "Dat
onder de opgegeven middelen van redres en aanmoediging van deze fabrieken zoude dienstbaar
zijn, de vermindering van grondlasten en impositiën, hiermede vermeent men zich niet te kunnen