Kerkelijke ontwikkeling
109
Een belangrijk onderdeel in de Goudse geschiedenis vormt de kerkelijke ontwik
keling. Tot ca. 1380 waren er in Gouda slechts bescheiden religieuze voorzieningen.
Er was een kerk met enkele altaren en er was een gasthuis. Het ontstaan van de
parochie Gouda, de begrenzing ervan en de instelling van een dekenaatszetel in
Gouda liggen nog grotendeels in het duister. Na 1380 volgen de kloosterstichtingen
zich snel op, er worden kapellen opgericht en er ontstaan gilden en broederschappen,
die altaren onderhouden. Vooral de kloosters waren belangrijke instellingen, die
(soms grote) invloed hadden op de stedelijke overheid en op de stedelijke economie,
niet altijd tot genoegen van de bevolking. De religieuze organisaties waren tot ca.
1520 vrij egalitair en ‘on-aristocratisch’. Vanaf het begin van de zestiende eeuw
wordt de invloed van de belangrijke bestuursfamilies voelbaar op de georganiseerde
Goudse religie (parallel met de oligarchering van het wereldlijk bestuur?). De
stedelijke overheid krijgt een steeds sterkere bemoeienis met diverse aspecten van het
religieuze leven. Enerzijds om de openbare orde te handhaven (ondanks dat
reformatorische bewegingen in Gouda slechts zwak vertegenwoordigd waren);
Aan het eind van de achttiende eeuw vindt wederom een ingrijpende
machtscrisis plaats: de aanhouding van Wilhelmina bij Goejanvcrwellesluis. Deze
gebeurtenis roept de vraag op wat de doorwerking geweest is van het patriottisme op
de politiek-maatschappelijke verhoudingen in Gouda. Het roept ook de vraag op
naar het functioneren van militiekorpsen en de ordehandhaving in Gouda. De
verhouding tussen en vervlechting van de kerkelijke en stedelijke overheden treden
ook duidelijk aan het licht bij de normering van (kleinere) civielrechtelijke over
tredingen. In dit soort zaken zijn mentaliteitsveranderingen te ontdekken bij de
beantwoording van de vragen of er in de loop der tijd verschuivingen in jurisdictie
zijn te ontdekken en of er delicten zijn die aanvankelijk door de ene overheid
gesanctioneerd worden en later door de andere. Waar liggen de scheidslijnen tussen
beide? Waren er stedelijke magistraten die ook in het kerkbestuur en de kerkenraad
zitting hadden?
Na de codificatie van de wet (begin negentiende eeuw) treden er andere
problemen op. Het justitieel en politieapparaat veranderen. Niettemin blijft er in
potentie een discrepantie bestaan tussen strafvordering tussen verschillende sociale
groeperingen. In de moderne tijd zien we, wat we bij de sociale en medische zorg ook
gezien hebben: steeds meer bemoeienis van hogere overheden op het bestuurlijk
leven van de stad. Na het ontstaan en de ontwikkeling van de politieke partijen ligt
het voor de hand te kijken naar de samenstelling van de colleges van B W en de
gemeenteraden.