10
Er ontstonden zo nu en dan een soort spelrages. Misschien op vaste tijden
van het jaar, maar dat weet ik eigenlijk niet meer. Er werd dan bijvoorbeeld ineens
door alle jongens en meisjes in de buurt getold met een houten tol en een touw aan
een stokje, geknikkerd, of gehoepeld, al dan niet met een echte hoepel. Zulke spel
rages verdwenen weer even snel als ze gekomen waren.
Wedstrijdjes in hardlopen over een bepaalde afstand waren meer jongens
werk. Net zoals boogschieten met primitieve, zelfgemaakte pijlen en bogen, die maar
weinig onheil konden aanrichten. En er werd door jongens natuurlijk ook gevoetbald.
Meestal met een bal van papierproppen met touw omwonden. Maar niet zo intensief
als tegenwoordig het geval is. Voetbal was nog niet zo populair als in deze tijd. Er
waren veel meer speelmogelijkheden. Zoals vaste en losse ploeg spelen bijvoorbeeld.
Een wat ruwere versie van tikkertje of lessie spelen, waarbij jongens die elkaar bij de
hand vasthielden op weglopers jaagden. Nog ruwer was ‘ruitertje’ spelen. Twee jon
gens speelden voor paard met elk een andere jongen als ruiter op hun rug. Die ruiters
moesten elkaar dan van hun paard af zien te duwen of trekken. Daarbij kon je ook als
paard lelijk op je snufferd vallen.
Aan een ander nogal ruw jongensspelletje, het slingerhalen, deden ook de
durfallen onder de meisjes wel eens mee. Dat spel begon er dan mee dat een lange
rij kinderen, hand in hand, in een lange rij achter elkaar, over straat begon te hol
len. Op een gegeven moment draaide de voorste loper zich om, pakte degene die
achter hem liep met allebei zijn handen beet en trok zo hard mogelijk, waardoor de
rij lopers als het ware uit zijn baan werd getrokken en begon te cirkelen. Als je dan
achterste in de rij was moest je werkelijk rennen om overeind te blijven. Lukte dat
niet dan leverde dat meestal een kapotte knie op, maar kapotte knieën waren niet
zeldzaam in die dagen.
Er waren natuurlijk ook rustiger spelletjes voor jongens. Als de vliegertijd
aanbrak bijvoorbeeld waren veel jongens ijverig in de weer hun vliegertje op te laten.
Meestal een in elkaar geknutseld geval, want een echte vlieger was duur, en ook voor
de echte materialen, om hem zelf in elkaar te zetten, hadden de meeste jongens geen
centen. Toch deden sommige van die soms primitief in elkaar geknutselde gevalletjes
het wel eens aardig. Voor het echte vliegerwerk met de grote vliegers moest je bij
veel grotere jongens en mannen zijn. Je kon dan met bewondering, maar ook met af
gunst, als jonge jongen kijken hoe zo’n vlieger feilloos werd opgelaten, hoger en ho
ger klom en uiteindelijk lange tijd heel hoog in de lucht bleef staan. Zelf kon je al
leen maar wat maken wat maar heel even hoog de lucht inging. Daar had je een lapje
voor nodig dat tot een zakje werd gevouwen dat met zand werd gevuld. Aan dat zak
je werden lange papierslingers vastgemaakt en een stuk touw. Het einde van dat touw
werd dan beetgepakt, waarna het geheel verticaal werd rondgeslingerd, steeds harder
en harder en dan ineens losgelaten. Het kon heel hoog de lucht invliegen en kwam
bijna altijd weer bij je terug.