21
Het gevaarlijkste daarbij was eigenlijk het loslaten, als zo’n vrachtwagen de
verkeerde kant uitging. Je moest eerst je voeten loslaten, dan een eindje meehollen
en dan op het juiste momentje handen los, anders sloeg je tegen de straat. Met sle
perswagens lukte het ook wel, maar daar had de voerman je sneller in de gaten.
Die liet dan achterwaarts zijn zweep over je heen zwieren en dan kon je toch beter
weer gewoon gaan lopen.
Soms ging ik op zo’n vakantiemorgen of -middag wel eens alleen op pad. Daarbij
herinner ik me in het bijzonder de middag dat ik eigenlijk met Joop, een jongen uit
de buurt met wie ik het meeste optrok, zou meegaan om ik weet niet meer wat te
gaan doen. Maar dat ging niet door, want Joop liet me weten dat hij die middag
met zijn vader zou gaan vissen. Eigenlijk kon ik ook wel mee, maar ik hield niet
van vissen, zodat ik zonder plan maar een eindje ging lopen. Eerst de Vest over,
waarbij ik, bij de Vlamingstraat aangekomen op het idee kwam, het pontje over de
Turfsingel te nemen, dat kostte niets. Eenmaal op de Turfsingel ging ik langs de
krijtfabriek en kwam bij de aardewerkfabriek van Jonker, waar een schip aan de
wal lag. Een turfschip zag ik, want de schipper klom net uit het ruim met een grote
mand turf op zijn rug en ging de fabriek binnen. Voor mij was het nu zaak zo lang
zaam mogelijk vlak langs de ramen van dat gedeelte van de fabriek te lopen waar
de plateelschilders zaten, want dan zag je nog eens wat. Een andere keer lukte het
me zelfs een poosje stil te blijven staan bij een raam waar een man bezig was een
bijzonder mooi plantenmotief op een bord te schilderen zonder dat hij me opmerk
te.
Verder weer, want er werd aan de overkant van de Turfsingel een grote
kolenschuit gelost door een kraan met een grijper, die iedere keer een grote hap kolen
omhoog haalde en die dan op een grote berg kolen, die al op het terrein van de gas
fabriek lag, stortte. Deze berg werd aan de andere kant weer afgebroken door een
nogal ingewikkeld transportsysteem, waaraan zich van alles bewoog, piepte en
ratelde; voor mij een erg interessant gezicht, waar ik lange tijd naar bleef kijken.
Ik bleef op het Bolwerk nog een tijdje kijken naar het beladen van een sleperswagen
met een aantal nogal grote kisten, beslist geen gemakkelijk werk voor de twee man
nen die ermee bezig waren. Daarna ging ik toch maar weer richting huis, nu over de
Gouwe, langs de elektriciteitscentrale, die in vol bedrijf was, zoals kon je horen, en
verder via het Rotterdamse Veer en de Verloren Kost langs de molen van Galama
weer de Vest op.
Vlak bij huis, bij de drankenhandel van IJsselstein naast het kaaspakhuis
van Van Zwet, struikelde ik over een straatkei en smakte tegen de grond, waarbij
ik, omdat mijn hand dubbelsloeg, lelijk mijn linkerpols bezeerde. Die pols deed zó
zeer, dat ik bijna jankte van de pijn toen ik weer overeind stond. Gelukkig dat ik zo
dicht bij huis was.