Afscheid
27
Het feit dat het huis waar we zouden gaan wonen een bovenhuis was, waar je
overal elektrisch licht op kon steken en dat een van bloembakken voorzien groot
plat met uitzicht op een singel had, waarop ook de kolenkist stond, en vooral ook
het feit dat we heel goedkoop een radio van iemand konden overnemen die je in
dat huis aan kon sluiten, verzoende me volledig met het feit dat we de Raam zou
den gaan verlaten.
En op een zonnige voorjaarsdag vertrokken we werkelijk van de Raam, een
gracht waar ik me als kind toch wel heel goed op mijn gemak had gevoeld, een
gracht waar vogels van allerlei pluimage woonden. Niet alleen mensen die het niet
breed hadden, waartoe je ook wel verschillende kleine middenstanders kon reke
nen, maar ook mensen in de grotere en bredere huizen die het breed konden laten
hangen. En natuurlijk ook mensen die het gewoon redelijk of goed hadden. Voor
iedereen was daar plaats, zonder datje elkaar lastig hoefde te vallen.
Uiteraard waren er ook minder aangename aspecten van het wonen op de
Raam op te noemen. De alles doordringende stank van de kaarsenfabriek bijvoor
beeld, als er regen op komst was. En op warme dagen het allesbehalve frisse aroma
van het grachtwater. Maar ook - en dat mag ik zeker niet vergeten - de werkelijk
wreed te noemen houding van kinderen en ook volwassenen ten opzichte van kin
deren die tegenwoordig geestelijk gehandicapt genoemd worden, als ze tenminste
niet zoveel mogelijk binnen werden gehouden.
We werden verhuisd door verhuizer Hoogendoorn van de Bogen, die zijn
klantjes, als ze van zijn diensten gebruik wilden maken, altijd op hun financiële
draagkracht taxeerde en zijn rekening daaraan aanpaste. Onze verhuiskosten vielen
dan ook erg mee.
En met die verhuizing ben ik aan het einde van mijn relaas over mijn jeugd op de
Raam gekomen. Er komen nog wel tal van andere zaken in me op, zoals bijvoor
beeld het eigenaardige Goudse woord ‘blikwannes’, een glanzende zwarte vernis-
soort die op de onderste helft van niet behangen muren werd aangebracht, waarvan
ik pas veel later ontdekte dat dat vreemde woord een verbastering was van het en
gelse Black Varnish. En ik denk aan de stadsomroeper met zijn koperen bekken en
aan tal van andere zaken, zoals de straatverlichting met gaslantaarns... Maar het is
genoeg geweest, wat mij betreft.
Tot slot komt de vraag in mij op of ik nog wel eens terugverlang naar die
tijd, die ik op de Raam heb doorgebracht. Waarop mijn antwoord dan is: ‘Nee,
eigenlijk niet.’ Maar het ophalen van herinneringen uit die tijd, nu er de ge
legenheid voor werd geboden, was toch beslist geen straf.