20
Voortgaande reparaties
In juli 1804 dienden ds Abraham Willet en enkele kerkenraadsleden bij het stadsbe
stuur opnieuw een lijst in waarop de defecten aan het orgel stonden beschreven. Die
bevatte maar liefst 25 punten betreffende het pijpwerk en de slechte conditie waarin
de drie blaasbalgen verkeerden. Bovendien bleken de stokken van de windladen ge
spijkerd, en niet zoals gebruikelijk van leer voorzien.
De commissie benadrukte nog eens dat de stad zich voor het onderhoud van het
orgel verantwoordelijk had gesteld.
Schmidt maakte in 1805 een bestek, waarin de geschatte kosten ƒ1.187 bedroegen.
Om het herstel financieel mogelijk te maken beloofde het stadsbestuur dat de Waalse
gemeente een obligatie van de thesaurier van de stad zou ontvangen voor een bedrag
van ƒ1.200 a 21/z rente. Toen J. Tours, organist van de Grote kerk te Rotterdam,
en de Groningse orgelbouwer H.H. Freytag in 1806 de eindcontrole over de restaura
tie uitvoerden, luidde hun voorzichtig geformuleerde commentaar '...dat den orgelma
ker voorzoo veel als doenlijk was aan zodanig gebrekkig werk voldaan heeft'. Buiten
zijn contract om maakte Schmidt van 'best' eikenhout drie nieuwe blaasbalgen en trof
nog andere voorzieningen, zoals verdieping van de beide windladen en het toevoegen
van een nieuwe Fluit 4 in de bas '...welke zaken zeer veel verbetering aan het orgel
toebrachten'maar ook extra kosten, namelijk ƒ450.
De eerste organist van de Waalse kerk
Gedurende de tijd dat het orgel zich in Gouda liet horen, werd het voor korte of
langere tijd bespeeld door vier opeenvolgende vaste organisten.6 Op 25 juni 1772
vond de benoeming plaats van Johan Willem Swarthof, tegen een jaarlijks traktement
van ƒ199, ingaande 1 juli 1772. In het Kamerboek van de stad staat zijn instructie
beschreven. Van hem werd verwacht dat hij voor zover mogelijk het orgel op eigen
kosten zou onderhouden. Dat betrof onder meer het stemmen van de tongwerken,
'...zodat zij in een egale toon met het pijpwerk worden gehouden'. Voorts moest hij
bij kerkdiensten, ongeacht of er in het Frans of het Nederlands werd gepreekt, de
gemeentezang begeleiden. Dinsdags van 12.00-13.00 uur was Swarthof verplicht een
orgelbespeling te geven. Dat was toen in veel kerken gebruikelijk, het publiek had
dan gratis toegang. Verder kon de organist zich zonder toestemming van de burge
meesters niet buiten de stad begeven en moest hij zich bij ziekte laten vervangen
'...dooreen bekwaam en ordentelijk persoon'.
De instructie eindigt aldus: 'En wijders zal hij verplicht zijn te doen hetgeen een eer
lijk, braaf en bekwaam organist behoort te doen.
Promoties van de Latijnse School
Een bijzondere gelegenheid waarbij de organist niet mocht ontbreken was '...bij
het doen van enige oratieën of promotiën der discipelen van de Latijnse scholen'.
Leerlingen die waren afgestudeerd en bevorderd tot de Academie (universiteit) hiel
den om het half jaar in de Waalse kerk een redevoering (oratie), in foutloos Latijn.
6 Johan Willem Swarthof 1772-1773, Johan van Egen 1773-1805, Jan van Trigt 1806-1808 en
Petrus Jacobus Neunabel 1808-1817