23
Verwijten aan het stadsbestuur
Ondanks grondige en kostbare reparaties van recente datum deden zich in augustus
1808 opnieuw problemen voor. Neunabel deelde via de kerkenraad aan de burge
meesters mee dat het orgel, wilde het nog langer bruikbaar zijn, met spoed de nodige
herstellingen moest ondergaan '...om het zelve voor de publieke godsdienst dienst
baar te maken.’
Orgelmaker J.C. Friedrichs kreeg opdracht een rapport op te stellen. Dat betekende
opnieuw onverwachte uitgaven. De kerkenraad herinnerde de stadsbestuurders er
opnieuw aan dat het orgel in 1773 aan hun was overgedragen 'in de billijke verwach
ting dat hun Ede! Groot Achtbaren hetzelve zouden believen te accepteren en over
te nemen, als mede voor het onderhoud van de organist en orgeltreder te willen
zorg dragen'. Men verzocht dringend om het instrument te laten restaureren of op
z'n minst te verbeteren, '...ten einde een werk waaraan nog onlangs notabele kosten
tot herstel zijn gespendeerd, niet geheel in onbruik zou raken en grote kosten zou
vergen'.
De financiële toestand van de kerk was, net als die van de stad, door de Napoleonti
sche overheersing zorgelijk. De in 1806 toegezegde obligatie van ƒ1.200 liet in 1815
nog steeds op zich wachten en is waarschijnlijk nooit uitbetaald. De geïrriteerde
Waalse kerkenraad verweet het stadsbestuur 'dat een overeenkomst tussen twee
partijen wel wordt geacht nagekomen te worden. De kerk was genoodzaakt een le
ning te sluiten van ƒ2.000 'tegen een zeer bezwaarde rente'. Men gebruikte termen
als 'wanbetaling'en vond het 'een vreemde behandeling', waarbij de geleden schade
van de afgelopen jaren nog eens onder de aandacht werd gebracht.
Op pag. 24 is het interieur van de Gasthuiskerk te zien toen deze al een Rooms-
Katholieke kerk was geworden.
Het orgel zwijgt
Intussen waren wat Gouda betreft de dagen van het orgel geteld. In 1817 kwam er
op bevel van koning Willem I een eind aan het bestaan van de Waalse gemeente.
Ds A. Willet ging onder dwang met emeritaat.8 De Gasthuiskerk werd, zij het onder
protest van het stadsbestuur, de Hervormde en de Waalse gemeente, toegewezen
aan de Rooms-katholieken, die blij waren dat zij hun bouwvallig geworden schuilkerk
aan de Keizerstraat konden verlaten.9
Met de Hervormde gemeente van Moordrecht vonden inmiddels gesprekken plaats
over de koop van het orgel. Vóór 15 januari 1818 moesten banken, bijbels en andere
eigendommen uit de kerk zijn verdwenen en de sleutels aan de burgemeesters over
handigd. De kerkenraad protesteerde tegen deze krappe periode. Bovendien maakten
de ingevallen vorst en daarmee gepaard gaande koude het afbreken en vervoer van
het orgel niet gemakkelijk. Er volgden twee weken respijt, tot uiterlijk eind januari.
8 SAMH Archief Waalse kerk inv. nr 4: Actes et Resolutions du Consistoire de l'Eglise Wallonne
de Gouda 1812-1818
9 P.H.A.M. Abels, Katholieke vreugde en Waalse pijn bij verlies Gasthuiskapel, in: Tidinge 27/4
(2009), pag. 147-150