47
Om echt te toetsen wat Goudriaans vondst betekent voor de geschiedschrijving
over Erasmus' herkomst en jeugd is meer nodig. Niet alleen het cv, maar ook de
andere brieven moeten in ogenschouw worden genomen. Men begeeft zich dan
echter wel op een terrein dat, vanwege de vele inconsistenties, bezaaid is met
voetangels en klemmen. Allereerst moet de hierboven genoemde brief aan Grunnius
worden meegenomen. Deze is weliswaar een vie romancée, waarin Erasmus en zijn
broer Pieter onder andere namen worden opgevoerd, maar is wel degelijk van groot
belang. De brief heeft namelijk een rol gespeeld bij het verlenen van dispensatie
voor de kloostergeloften door paus Leo X in 1517. Natuurlijk moet deze brief aan
een fictieve pauselijke secretaris even kritisch worden beoordeeld als het cv. Voor
deel is wel dat Erasmus deze brief zelf heeft uitgegeven.
Ook lijkt het verstandig de breve van Julius II (brief 187a) uit 1506 mee te nemen,
waarin Erasmus wordt toegestaan om ondanks zijn onwettige geboorte prebenden
te aanvaarden. Erasmus had Julius kennelijk geschreven dat hij de zoon van een
jongeling en een weduwe was. Was dat laatste om het bestaan van een oudere
broer te verklaren? Hij wordt door Julius aangeduid als Erasmus Rogerii. Terwijl
broer Pieter wel het patroniem Gerardsz voerde, heeft Erasmus dat nooit gedaan.
Wat Rogerius (Rogier, Rotger) misschien de naam van de vader van zijn moeder?
Een vadersnaam werd namelijk soms familienaam.
Ook de brieven van Leo X aan Andrea Ammonio (brieven 517 518) moeten wor
den gewogen. Terwijl Erasmus aan Julius had geschreven dat hij een onwettig kind
was, werd aan Leo X verteld dat hij vreesde dat zijn vader niet alleen ongetrouwd,
maar ook nog eens priester was. Eveneens van belang lijkt brief 1581a, die interes
sante informatie bevat over waar Erasmus en Pieter in Gouda verbleven na hun te
rugkomst uit 's-Hertogenbosch en vóór hun intrede in het klooster (het Collatiehuis
wellicht?). Ook wordt hierin gesteld dat Pieter drie jaar ouder was dan Erasmus. Het
probleem met deze brief is dat deze slechts via een afschrift is bekend, waarvan ook
nog eens het begin en het slot ontbreken.
Een heel uitgebreid en zorgvuldig afgewogen verslag van de literatuur over de
vroegste periodes in Erasmus' leven is te vinden bij R.J. Schoeck in diens Erasmus
of Europe. The Making of a Humanist 1467-1500 (Edinburgh 1990). Zelf ben ik naar
aanleiding van Goudriaans lezing weer in die literatuur gedoken. Interessant is dat
Erasmuskenners nogal eens tot verschillende chronologieën komen van de eerste
twee decennia van Erasmus' leven. Die verschillen hangen ten dele samen met hun
antwoorden op de vraag naar het jaar van Erasmus' geboorte en de vraag naar zijn
geboorteplaats. Erasmus zelf duidt als zijn geboortejaar soms op 1466, soms op
1467 en soms op 1469, en heel soms nog op een ander jaar. Er bestaan nogal wat
publicaties die hierover gaan. Te denken valt aan R.R. Post, die het op 1469 houdt.
Chronologie
De geschiedschrijving over afkomst, jeugd en jongelingsjaren van Erasmus berust
gelukkig niet alleen op wat er te vinden is in de brieven van Erasmus en zijn corres
pondenten, maar ook op archiefonderzoek. Veel werk is door Albert Hyma verzet in
zijn The Youth of Erasmus (Michigan 1930).