63
Een week later krijgt het bestuur de verheugende mededeling van het ministerie
van Onderwijs en Wetenschappen dat het in aanmerking komt voor de rijksbijdrage
zoals bedoeld in artikel 173 van het Besluit Buitengewoon Onderwijs 1967. Op 17
februari 1969 vragen B&W de raad medewerking te verlenen aan de stichting van
een protestants-christelijke I.o.m.-school, die thans voldaan heeft aan de wettelijke
vereisten. In de vergadering van 24 februari gaat de raad met dit voorstel akkoord.
Maar nu nog onderdak krijgen! Dat valt niet mee!
B&W laten het bestuur op 11 februari 1969 met het oog op huisvesting weten een
bespreking te willen hebben op maandag 17 februari op het stadhuis onder leiding
van wethouder Luidens. Het aantal lokalen dat de school nodig heeft wordt nu
vastgesteld op drie; dit in verband met de nijpende situatie die op 1 augustus gaat
ontstaan inzake de lokalenvoorziening voor diverse soorten onderwijs.
Voorgesteld wordt de huisvesting als volgt te regelen. Op het terrein naast het
b.I.o.-complex wordt een houten school van Verlaat geplaatst (kosten ƒ60.000). De
leerlingen kunnen tevens gebruikmaken van het overblijflokaal van de Merajaschool.
Voor de financiering kan gezocht worden naar de mogelijkheid van een lening van
burgers. Alleen gymnastiekonderwijs is nog een probleem dat opgelost moet wor
den. Ondertussen kan gewerkt worden aan allerlei voorbereidingen, zoals tekenin
gen, bestek en kostenplaatje, om zo tot nieuwbouw te komen. De plaats waar de
nieuwe school moet komen is definitief vastgesteld op het terrein naast het b.l.o.-
complex (minuut van B&W, 18 maart 1969 aan het schoolbestuur). Op diezelfde da
tum presenteert de heer W. Veldhuis uit Middelharnis zich als hoofd van de nieuwe
I.o.m.-school aan de wethouder van onderwijs. Thans is Veldhuis nog werkzaam als
onderwijzer aan de christelijke b.I.o.-school te Middelharnis, maar hij wil graag ken
nismaken met het oog op inrichting en begroting van de nieuw te bouwen school.
In december 1969 vraagt het schoolbestuur aan B&W om de houten school met
drie klassen uit te breiden tot vijf lokalen, waarvan vier leslokalen en één voor han
denarbeid, dat tevens dienst doet als overblijflokaal en ook voor andere doeleinden,
bijvoorbeeld voor schoolradiolessen en lessen waarin lichtbeelden vertoond moeten
worden. De schoolbevolking is zodanig toegenomen dat nu vijf groepen gevormd
kunnen worden, die gehuisvest zijn in vier lokalen. Deze lokalen zijn jammer ge
noeg over twee gebouwen in de stad verdeeld, namelijk in de Mariakleuterschool
aan de Hoge Gouwe en in de Merajaschool bij het Van Bergen IJzendoornpark. Het
bestuur doet dit verzoek, omdat genoemde scholen zelf weer de beschikking willen
hebben over hun lokalen. Afdeling onderwijs en volksontwikkeling heeft, onderwijs
technisch gezien, geen bezwaren tegen deze uitbreiding en staat dus positief
tegenover dit verzoek. Zij adviseert zelfs de dienst openbare werken om bij de
bouw van de nieuwe school tot acht lokalen over te gaan. Openbare werken volgt
dit advies niet helemaal op. In een brief van 26 februari 1970 aan B&W komt ze tot
zeven lokalen van 6.30 x 7.50 m. met nevenruimten, gelegen aan weerszijden van
een gang, met aan één van de kopse kanten het lokaal voor motorische therapie,
groot 10 x 16 meter. De totale oppervlakte van de school zal ongeveer 17 x 50
meter bedragen.