Zeventig jaar geleden Bliksem in papiermolen in Israël leeft in voortdurende onzekerheid doe mee aan de Mirjam Leefsma een Hollandse vroedvrouw 3 UUR LOONAKTE voor Israël morgen, overmorgen voldoende voedsel en kleding is. Voor de Joodse en Arabische kinderen in haar kliniek. Voor de Joodse en Arabische kinderen in heel Israël. omdat ze kinderen ter wereld helpt. Maar niet weet of er 1 NA DEN BLIKSEMBRAND 1 DE BRONZEN ADELAAR Pagina 2 TOESPRAAK, Historische roman Baronesse Orczy Economisch Sociale Aktie Israël, Kerkstraat 128, Amsterdam-C, telefoon 247224 2 1 i» WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN/HOLLANDS HART - DONDERDAG 13 JULI 1967. o> 4 JuU 1897, MO TAM B1BP0T aWx TWEEDE TUSSCHENZANG. 2e Bundel 104 vs. 3. (Ev. Gez. 180 vs. 3.) SLOTZANG. 2e Bundel 4 vs. 8. (Ev. Gez. 4 vs. 8.) 7' Dank, Vader! dank voor die genade! Verdiende ik haar, ik zondaaren neen! Sloegt Gij naar ’t recht mijn zonden gade, Waar bergde ik mij? wéar vluchtte ik heen? Maar neen! ik mag, ik wil niet vreezen: Gij spreekt mij vrij om Jezus’ bloed; Dit zal ’t verslagen hart genezen; Zóó smaak ik rust voor mijn gemoed. Of zou de gloed dier majesteit Mij zondaar ook verteren? Neen, nu ’t geloof Uw heerlijkheid In Christus mag vereeren, Nu klimt mijn lied: De Heer is groot, Oneindig groot in liefde! fehoudea la dé Bmoastrautach-GefefönaeeriU geiuMaU te WatUlaxTeea, Een paar uur later was Victor De Marmont ook op het kasteel. Ook hij had zorgvuldig toilet gemaakt en was toen in een huurrijtuig een tijdje vóór de andere gasten naar Brestalou gereden, omdat hij nog een laat ste gesprek met de graaf wilde hebben, vóór hij zijn naam onder het huwelijkskontrakt met mademoiselle de Cambray zette. Hij zag er knap uit, maar het was duidelijk, dat hij zijn opwinding moeilijk kon bedwin gen. Monsieur le Comte, die dacht, dat deze opwinding alleen aan de plechtige gebeurtenis te wijten was, had toegevend geglimlacht om dit blijkbaar ongeduldige verlangen van de jonge De Marmont. Zo zijn gevoelens te laten blijken en niet zijn woorden en bewegingen te kunnen beheersen kenmerkt toch wel die tegenwoor dige parvenus. De graaf ontving zijn toekomstige schoonzoon met een genadige glimlach. De gedachte aan een verbintenis tus sen mademoiselle de Cambray de Brestalou en een De Marmont was een bittere pil geweest, maar Monsieur le Comte was te trots om te tonen, hoe moeilijk het hem gevallen was. De twee mannen praatten dan ook heel amikaal, toen zij naar de bibliotheek gingen. Hij heeft ons de gelegenheid nog willen laten om ookin onze mate met den psalmdichter in te stemmen, als deze zingt: „Barmhartig en genadig is de Heer, lankmoedig en groot van goedertierenheid. Hij zal niet altoos twis ten, noch eeuwiglijk den toorn behouden. Hij doet ons niet naar onze zonden, en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden. Want zoo hoog de hemel is boven de aarde, is Zijne goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vreezen. Zoover het Oosten is van het Westen, zóóver doet Hij onze overtredingen van ons!” Snelpersdruk ï)«TTTT~BtU COOBQAXMVQM Hocndsrloo. III. Clyffurde, omberispelijk gekleed in een prachtige la kense jas en een korte satijnen broek, met fijne Me- chelse kant aan hals en polsen, stapte de ontvangka mer binnen. Er was niemand. Maar het statige vertrek zag er gezelliger en huise lijker uit dan gewoonlijk. Een vuur brandde in de grote haard en de kaarsen, die in luchters langs de wanden hingen, gaven een warm licht. In verband met de stormramp in Tricht pu bliceerden wü voorgaande weken delen van een preek over „den Bliksembrand”, die dominee G. van der Pot G.W.z. precies zeventig jaar geleden hield in de Remonstrants-Gereformeerde Kerk naar aanleiding van een blikseminslag en de daarop volgende brand in de fraaie historische papiermolen aan de Zuidkade, welke brand in Waddinxveen hevige beroering bracht. Hieronder treft u het derde gedeelte van de preek aan, die wjj overnamen uit een ons door de heer J. van der Krans ter beschikking gesteld boekje. Clyffurde ging naar de haard en keek in het vuur. Vele gedachten warrelden door zijn hoofd. Wat zou de nieuwe bladzijde in de geschiedenis van Frankrijk voor veranderingen brengen in het leven van de Comte de Cambray en Crystal? Wat zou het lot verborgen houden voor de overmoedige avonturier, die nu met een handje vol mensen door Frankrijk marcheerde, om een troon te heroveren en opnieuw een keizerrijk te stichten? Wat zou de toekomst brengen voor de deftige aristocraten van het oude régime, die nog altijd geloofden, dat God bijzondere wetten ten bate van die éne klasse had ge maakt? En wat wachtte het aardige meisje, waarover op het ogenblik door twee mannen gesjaggerd werd: „geef mij mijn landerijen terug en ik zal jou mijn dochter ge ven!” Wat een dwaasheid, zich dit aan te trekken! Hoe kon hij naar dit mooie meisje verlangen? Zij was even ver buiten zijn bereik als de sterren. Maar wat een heerlijke droom was deze liefde voor Crystal de Cambray geweest! Zij had zijn hele ziel ver vuld van het ogenblik af dat hij haar voor het eerst zag dat was achter in de tuin bij de hulstboom geweest. Als zij eens wist, hoe verliefd hij op haar was Zij had haar trouw al aan een ander, een gelukkiger man ver pand. Trouwens, al was zij vrij geweest, dan zou Crystal toch nooit een vreemdeling, een doodgewone koopman, geaccepteerd hebben. Vriendschap was het enige, dat voor hem weggelegd was. En omdat hij dit wist, omdat hij haar dag aan dag, uur na uur zag, raakte Clyffurde verzoend met de gedachte, dat de poorten van dit para dijs altijd voor hem gesloten zouden blijven. Hij stelde En wat zal nu onze dankbaarheid zijn? Dat wij voort gaan op den ouden weg? Dat wij volharden in de oude gezindheid en het oude leven? Dat wij in de week, die vóór ons ligt, ons verloopen in allerlei uitbundigheid ons vergasten op allerlei laag en laf, lichtzinnig en leugenachtig genot? Ja, zóó wil het de zinnelijke mensch, die met Farao van Egypte een oogenblik klein wordt, als hij de roede van Gods heiligheid gevoelt, maar ternauwernood van den druk ontheven, den ernst weder van zich afschudt en den ouden vijand zich be toont. Maar zóó geve God, dat het bij ons niet moge zijn! Opdat de apostel ons niet wederom tot onze beschaming behoeve te vragen, of wij den rijkdom van Gods goeder tierenheid en verdraagzaamheid en lankmoedigheid verachten, of wij niet weten, dat de goedertierenheid Gods ons tot bekeering leidt! En een krachtige roep stem tot bekeering heeft de Allerhoogste bij hernieu wing ook door dit onweder tot ons laten uitgaan. Het predikte ons het ontzaglijke van Zijn toorn, waartegen de sterveling niet vermag. En hoewel een radelooze angst voor het onweder ongetwijfeld af te bidden is, en de Christen, die met God verzoend is, - die weet, dat al de haren van zijn hoofd geteld zijn, en in wiens hart iets van die liefde is uitgestort, die alle vreeze uitdrijft, niet beangst behoeft te zijn, omdat hij bedenkt,dat hij altijd in Gods hand is, en weet, dat alle dingen hem ten goede zullen medewerken, nogtans is het veel beter, om voor Gods majesteit te sidderen en te beven, dan tegen haar zich te verharden. Het predikte ons de broosheid van het menschelijke leven, dat, als het ware, het zwaard aan zijden draad voortdurend boven zich heeft hangen; want elke bliksemstraal schreef het aan den wand: „Daar is slechts ééne schrede, o mensch, tusschen u en den dood!” Het predikte ons de onwisheid van alle aardsch bezit; want, gelijk verscheidenen onzer op een maal alles moesten achterlaten, niet wetende, of zij ooit hun huis wederom betreden en hunne bezitting zouden wederzie n, zóó zal ééns de ure komen, die ons van alles uitschudt, als wij, die niets in de wereld hebben mede gebracht, haar verlaten zullen, zonder dat wij er iets van medenemen. Het predikte ons de vergankelijkheid van alwat hierbeneden is; want even als die prachtige fa briek in een bouwval is verkeerd, zóó zal éénmaal alles, wat de menschen op aarde hebben gemaakt, in vlam men opgaan. En is het een aangrijpend gezicht, om den man, wiens lust en leven zij was, over hare puinhoopen te zien dwalen, elk Adamskind krijgt zóó op zijne beurt te staren op de puinhoopen van zijn luchtkasteelen, van zijne welvaart of van zijn geluk. Ach! wat zal het zijn, als deze aarde, met alwat er op is, naar het onbedrieg lijk woord des Heeren eene prooi zal worden van het vuur? Dan zal niemand den brand kunnen bestrijden en de vlammen kunnen stuiten. Maar wel hem, die dan zijne toevlucht zal hebben in zijnen God en in de stad der eeuwige tabernakelen eene woning vinden zal! Haast u dan om uws levens wil! Bedenk het, o mensch, die de weêrgalooze kracht van ééne enkele electrieke vonk niet loochenen kunt! wat het inheeft, dat onze God een verterend vuur is, een Oceaan van electrisch vuur, dat het mateloos heelal vervult! Hoe zult gij dan ontkomen aan waér zult gij u verbergen voor die ontzagwekkende, schrikkelijke God delijke macht en majesteit? Eén heuveltop is er, waar gij veilig zijt: veilig voor het onweder, en veilig voor en brand; veilig voor het instorten, en veilig voor het ont ploffen, van alle werken der menschen en van alle krachten der natuur. Dat is de heuvel Golgotha, waar Jezus Christus, de Zoon Gods en des menschen, al den toorn der Goddelijke majesteit om uwentwil gedragen heeft, opdat gij, o arme mensch! er voor eeuwig van bevrijd zoudt zijn. Dóór loeit geen storm. Daar blaakt geen vuur. Déar ratelt geen donder. Daar doet geene aardbeving u sidderen. Daar omsuist u een liefelijke koelte, als de stem des Vaders tot het verloren, maar teruggevonden kind. Och! dat alle bergen van hoog moed, van weelde, van eigen wijsheid, eigen gerechtig heid en eigen kracht dan als was versmelten mochten voor het aangezicht des Heeren, voor het aangezicht des Heeren der gansche aarde, om in dien Gekruisigde van Golgotha ootmoedig te gelooven! Een licht, dat van den hemel hem omstraalde, met eene stem, die tot hem sprak, was voor Saulus op den weg naar Damaskus het middel tot zijne bekeering en behoudenis. Een bliksem straal, die zijn vriend Alexius aan zijne zijde doodde, was voor Luther het middel, waardoor hij om zijn ziele- heil bekommerd werd, en de aanvang van den weg, waarop hij de rechtvaardigmaking van den zondaar uit genade door geloof zou vinden. Toehoorders! voor wien zal de bliksembrand van Dinsdagavond het middel ter bekeering en het begin van een nieuw, een Godgeheiligd leven zijn? Zalig, wie als een brandhout uit den vuur poel des verderfs werd uitgerukt! Over hem heeft de dood geene macht meer. Voor hem zal die Hemelstad zich openen, waar nooit meer een vuurbrand zal ont vlammen, dat Vaderhuis, waar hij boven alle reden tot angst en vreeze eeuwig zal verheven zijn. En of daar ook bliksemstralen en donders lagen uitgaan van den Troon der heerlijkheid, zij zullen hem niet meer ver schrikken. Want zij zullen uitgaan naar de duisternis daarbuiten, naar de Hel beneden. Maar over hem zal eeuwig de regenboog zich welven van Vaderliefde en Vadertrouw; en vrede zal hem zijn, en zijnen huize vre de. en alwat hij heeft, zal vrede zijn. Amen. IV. Toen de deur geopend werd, schrok hij op uit zijn somber gepeins en sprong overeind. Crystal liep langzaam door de ruime ontvangzaal naar de haard. Zij had blijkbaar nog niet gezien dat Clyf furde daar stond, maar toen ze hem zag, liep ze met uit gestoken hand op hem toe. „O! mijnheer Clyffurde,” zei ze in vloeiend Engels, „ik wist niet dat u hier was... Mijn vader is beneden bezig met gewichtige zaken, anders zou hij wel hier geweest zijn om u te ontvangen.” ”Dat weet ik, mademoiselle. Mijn vriend De Marmont is bij hem; hij wilde uw vader spreken... over iets dat met zijn geluk in verband staat.” „O! U wist het dus?” „Ja, ik wist het.” Zij ging in een stoel dicht bij de haard zitten. „Bent u eigenlijk een goede vriend van Victor?”vroeg ze na een poosje. „Och, mademoiselle een vriend?” antwoordde hij en haalde een beetje zijn schouders op. „Vriendschap is een te groot woord voor onze toevallige kennismaking. Ik ontmoette Victor De Marmont nog maar veertien da gen geleden, in Grenoble...” „O, ja! Ik was het vergeten hij vertelde mij, dat hij u voor het eerst bij een zekere Dumoulin ontmoet had...” „In de zaak van Dumoulin, mademoiselle. Dumoulin is de handschoenenfabrikant, waar ik zaken mee deed, toen De Marmont binnenkwam om een paar handschoe nen te kopen. Hij vond mij hier later als gast van uw vader. Hij was zeer verbaasd mij, een gewoon handels man in zo’n voornaam gezelschap te vinden, maar ik denk niet, dat De Marmont reden heeft over vriend schap te vinden, maar ik denk niet, dat De Marmont reden heeft over vriendschap tussen ons te spreken.” „O, maar Victor De Marmont is niet zo bevooroor deeld...” „Als u, mademoiselle?” vroeg hij rustig. Nu haalde zij haar schouders even op. „Mijn opinie is niet zo belangrijk.” zich tevreden met een glimlach en een enkel vriendelijk gesprekje. Met die gedachte had hij vrede kunnen vin den; maar vandaag, nu hij de werkelijkheid over de wa re bedoelingen van Victor De Marmont wist, voelde hij zich diep ongelukkig. Hij zakte in een stoel en steunde zijn gezicht in zijn handen. Clyffurde zag, dat ze haar handen geen ogenblik stil hield; zij frommelde aan haar ceintuur of aan haar kan- ten sjaal. Hij voelde een intens medelijden met haar en door dat medelijden kon hij haar hooghartigheid verge ven, want hij wist, dat zij er niets aan doen kon. Zij was nu eenmaal zo opgevoed. Maar hij was er zeker van dat haar innerlijk veel zachter was. Zijn medelijdende blik had haar blijkbaar boos ge maakt, want nu zei zij kort en opvallend koel: „Mijn vader heeft me verteld, dat u er over denkt Frankrijk binnenkort te verlaten.” „Dat is zo, mademoiselle,” antwoordde hij. „Ik heb al te lang van zijn gastvrijheid gebruik gemaakt. Oor spronkelijk dacht ik, dat mijn bezoek korter zou duren Ik denk er over morgen naar Engeland te reizen.” Even trok zij haar wenkbrauwer op. „Ik hoop, dat u tevreden bent over de zaken, die u in Grenoble gedaan heeft.” „Ik ben heel tevreden.” „Als men aanleg voor zulk werk heeft, zal het wel veel prettiger zijn dan zijn leven iedere dag in gevaar j te brengen voor de eer van zijn koning en zijn vader land.” „Inderdaad, mademoiselle,” zei hij in het minst niet I uit het veld geslagen door deze hatelijkheid. „Hoe kunt u er vrede mee hebben, te kopen en te ver kopen en geld te winnen, terwijl andere mannen, die hun land en hun koning liefhebben, voor hun idealen vechten?” „Mademoiselle, de tevredenheid met mijn lot en mijn gevoelens zijn niet van veel belang, want het zijn slechts I de gevoelens van een gewone handelsman.” Toen sloeg haar stemming plotseling om. „Neem mij niet kwalijk, mijnheer,” zei zij zacht, „ik I was kattig en in een slecht humeur. Het was niet mijn bedoeling onaangenaam te zijn, mijn zenuwen zijn he- I lemaal in de war vandaag en dan nog dat vreselijk nieuws...” „Welk vreselijk nieuws, mademoiselle?” vroeg hij. „U heeft het toch zeker wel gehoord?” „Bedoelt u het nieuws over Napoleon?” „Ik bedoel, dat al de ellende van de afgelopen twintig jaar, misère honger, ballingschap, opnieuw zal beginnen. God zal toch niet toestaan, dat zoiets nog eens gebeurt.” „Ik ben bang, dat u niet te veel op goddelijke tussen komst moet rekenen, mademoiselle.”

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1967 | | pagina 2