Prof. dr. H. van der Linden levert bewijs dat Waddinxveen op 20 april 1983 750 jaar geleden werd gesticht
Aalsmeer
en
van
Weekmarkt
houdt een
feestmarkt
Een boekenbon?
Open fractie-
beraad van VVD
Gnephoek,
Woubrecht - kennen als concrete figuren van
vlees en bloed”.
WADDINXVEEN - ”Er zijn maar zeer wei
nig plaatsen in den lande, die tot op de datum
nauwkeurig hun ontstaan kunnen herdenken.
Nog meer uitzonderlijk is het wanneer wij de
stichters van Waddinxveen - Nicolaas van
Burchard
WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN - WOENSDAG 27 APRIL 1983
Die woorden sprak prof. dr. H.
ontstaan van Waddinxveen in 1233.
ALTIJD WELKOM!
Die woorden sprak prof. dr. H. van der Linden uit Oegstgeest vorige
week woensdagavond in de Ontmoetingskerk aan de Groensvoorde tij
dens de daar gehouden herdenkingsdienst rond het op de dag af 750-jarig
bestaan van Waddinxveen. De hoogleraar, die de Waddinxveners zeer
hartelijk zijn gelukwensen aanbood en voorts dank en hulde bracht aan de
nagedachtenis van het drietal dat tot de groei en bloei van Waddinxveen
de stoot gaf in 1233, hield te midden van andere sprekers als burgemeester
C. M. van der Linden en voorzitter W. G. van Baarle van de Stichting
Waddinxveen 750 Jaar, de Koninklijke Militaire Kapel en de zanger Gé
Titulaer een boeiend betoog, waarin hij hét bewijs leverde dat Waddinx
veen dit jaar 750 jaar bestaat. Op deze pagina staat zijn verhaal en bewijs
voering letterlijk afgedrukt.
na
Zevenhuizen
4
A
o
We gaan nu nog even terug naar Zuid-
Waddinxveen. Hoe succesvol de stich
ters van Waddinxveen geweest zijn
bewijst een nadere cope van 1260.
Daarin wordt vermeld, dat het gehe
le in 1233 in ontginning genomen
gebied reeds in cultuur gebracht was.
Men kreeg er nu, uitsluitend tegen
betaling van een laag jaarlijks extra
bedebedragje, zowel in het zuiden als
in het noorden nog over een bepaalde
breedte drie voorlingen wildernis bij.
der de neuzen uit het Zuid- of het
noordeinde te tellen. Een echte ge
meenschap dus.
WADDINXVEEN - De Waddinxveen-
se weekmarkt haakt vrijdag 6 mei met
een feestmarkt in op het 750-jarig be
staan van Waddinxveen. Met dat doel
staat in dit Weekblad voor Waddinxveen
een lot afgedrukt dat - uitgeknipt - in een
daarvoor bestemde bus op de week
markt gedaan kan worden.
Met dit lot maakt men kans op een reis
naar Parijs, geheel verzorgd, voor twee
personen. Daarnaast zijn er nog twee
fietsen te winnen.
De verloting wordt gehouden op vrijdag
6 mei. Volgens de organiserende markt
lieden zal dan een ware prijzenregen
over de marktbezoekers worden uitge
stort. Dan is er ook een standwerkers-
concours.
Immers krachtens zijn algemene be
schikkingsmacht over de wildernis
had hij zonder meer al de zeggen
schap over alle woeste grond. Kenne
lijk dus was dat hier in het naaste ver
leden anders geweest.
gingscontract te sluiten. Bij die con-
trakten, die copen (met een c) werd
voor een bepaald afgebakend te ont
ginnen gebied de relatie vastgelegd
tussen de toekomstige bewoners van
de nieuwe nederzettingen.
Later waren deze gebiedjes bekend
als Overcoop, het copegebied over,
aan de andere kant van de Zuideind-
se weg. Nicolaas, schout van Wad
dinxveen gaat onder de copers voor
op. Kennelijk was Nicolaas van Gnep
hoek bij de stichting van de nederzet
ting door de graaf als zijn schout ter
plaatse aangesteld. Woubrecht was er
ook weer bij en verder Gerard van
Woude, afkomstig zeer vermoedelijk
uit Rijnsaterwoude, dat ook wel
Woude werd genoemd.
Eveneens nog in de 14e eeuw blijkt
geheel Waddinxveen, Zuid en Noord
samen dus, gezamelijk één kogge van
de graaf te bemannen van 20 riemen.
Ondanks verscheidenheid en wisse
ling van ambachtsheren, die soms ge
zamelijk één schout voor de beide
einden, tevens baljuw van Hubert ge
recht aanstelden, is1 er in de 15e en
16e eeuw een hechte, onverbrekelijke
samenleving gegroeid. Typisch komt
dit bijvoorbeeld tot uitdrukking in
1581. In het huis van de Schout van
geheel Waddinxveen, Huibert Jansz,
de dorpsherberg, waren op zekere
dag veel buren vergaderd voor het af
horen van de gemeenlandsrekening
van het Noordeinde, anders gezegd
de ambachtsbewaarders, de wethou
ders zouden wij nu zeggen, legden
tegenover de buren verantwoording
af voor hun financiële beleid in het
afgelopen jaar. Van de gelegenheid
maakte men echter tevens maar ge
bruik om Adriaan Gerritsz tot
schoolmeester voor het gehele dorp
te benoemen. Kniesoren waren onze
Waddinxveners dus niet. Was er een
behoorlijke groep buren bij elkaar
dan besliste men over verscheidener-
lei Gemeenschappelijke zaken, zon-
De kolonisten kregen steeds de indi
viduele vrije beschikking over de te
winnen cultuurgrond. Ze verplichtten
zich tot een tastbare jaarlijkse er
kenning van het gezag van de lands
heer door betaling van een tijnsmunt-
je, een symbolische handeling, die in
de later aan de orde komende 2e fase
van de ontginnningen, toen o.a. Wad
dinxveen aan snee kwam, als niet
meer nodig, buiten gebruik kwam.
Voorts 'werd betaling van tienden
vastgelegd, d.w.z. de elfde van iedere
geoogste schoof en van iedere dier-
geboorte. In Holland verbond men
zich voorts ook tot een collektief,
plaatselijk bedrag aan bede, aan gra
felijke onroerend-goed-belasting
alsmede tot het per dorp bezetten,
als de nood aan de man kwam, van
een of meer roeiersplaatsen, d.w.z.
‘riemen’ in een der ‘koggen’; één der
grafelijke oorlogsscheepjes, die in dit
waterrijke land weldra de beslissende
kern van de grafelijke strijdmacht
zouden gaan vormen.
Tenslotte werd bij deze vestigings-
contracten, deze copen, uitdrukke
lijk of impliciet voorzien in de in
stelling van een plaatse lijk gezags-
apparaat, een plaatselijke rechtbank,
gevormd door de gezamenlijke ter
plaatse wonende boeren, de buren,
onder leiding van een schout. Daar
door werd het gebied tot een eigen
rechtskring, tot een ambacht. Het
huidige begrip koop (met een k)
moet men voor deze oude tijden los
laten. Copen betekende destijds niet
meer dan iets in handen krijgen te
gen tegenprestaties. Die tegenpresta
tie bestond bij de onderhavige veen-
copen vaak alleen en altijd in de eer
ste plaats uit jaarlijkse belastingbeta
lingen, zoals tiend en bede. Daarme
de bouwden de landsheren hun
budget op. Betalingen ineens, koop
sommen zouden wij nu zeggen,
waren er doorgaans niet bij.
Voor een tijd, waarin in de oude be-
woningscentra de gewone man nog
vaak in onvrijheid, in horigheid, leef
de of anders de speelbal was van de
landadel, betekenden deze copen iets
revolutionairs. Aanvaard centraal
overheidsgezag en gegarandeerde on-
derzaten-vrijheid gingen hier hand in
hand. We staan hier aan de bakermat
van het latere Hollandse staatsbestel.
Uitzonderlijk dat Waddinxveen haar
ontstaan op de datum nauwkeurig weet
Reyerscopen.
braken niet.
Kockengen, naar Cockanje,
denkbeeldige luilekkerland van de
middeleeuwen.
Het enige zes-voorling-dorp uit de
In de copen werd ook de diepte van
de nederzetting vanuit de ontgin-
ningsbasis vastgelegd. Men mat die
diepte in voorlingen, afstanden van
één ‘voor’, één ploeggang diep. Deze
ploeggangen beliepen 210 a 220 me
ter. Geleidelijk aan, met tussenpozen
vaak van jaren nam men een nieuwe
voor onder de ploeg, tegelijkertijd de
eerder in ontginning genomen en de
nog te ontginnen hogerop in het veen
liggende voorlingen gebruikende als
weide voor het vee. Alle kolonisten
kregen de beschikking over boerde
rijen, ‘hoeven’ van doorgaans gelijke
breedte langs de ontginningsbasis.
Meestal was deze breedte 30 roe of
wel rond 110 meter.
Aanvankelijk werden de Hollandse
ontginningsondernemingen opgezet
tot een diepte van 12 voorling, van
2500 a 2600 meter dus. Later gaat
hier, zoals ook in West-Utrccht het
geval was, de ontginnings- en daar
mede de nederzettingsdiepte van zes-
voorling overheersen. Men krijgt
aldus nederzettingen die zich als stro
ken langs de startbasis, veelal een
stroompje, aftekenen. De nederzet
tingen Gouwe en Waddinxveen zijn
er voorbeelden van.
Via tientallen van dergelijke copen
werd reed' de 11e en de eerste
helft v...i i2e eeuw - de periode
dus begrepen tussen ruwweg de jaren
1000 en 1150 het grootste deel van
de Hollands-Utrechtse laagvlakte in
cultuur gebracht. Vele coopnamen
herinneren daaraan. Men denke maar
aan de verschillende Nieuw, Ou- en
Fantasienamen ont-
Zo is daar de naam
naar Cockanje, het
WADDINXVEEN - Maandagavond 2
mei Om acht uur vindt in het gemeente
huis wederom het open fractieberaad
plaats van de gemeenteraadsfractie van
de VVD.
Leden en belangstellenden, die zich in
de liberale beginselen kunnen vinden
zijn op deze avond van harte welkom.
Op de agenda staat ondermeer een te
rugblik op de raadsvergadering van 19
april 1983, het werkgelegenheidsfonds,
ontwikkelingssamenwerking, lokale om
roep en de Voorjaarsnota 1983.
Degenen die belangstelling hebben kun
nen de agenda met bijbehorende stuk
ken opvragen bij de fractiesecretaris de
heer J. B. Borger (tel. 13788) of bij de
fractievoorzitter de heer K. W. Th. van
Soest (tel. 16793).
Voor allen, die om andere redenen dan
het fractieberaad met de fractie contact
willen opnemen houdt de fractievoorzit
ter een spreekuur op (telefonische af
spraak. Wanneer u hiervan gebruik wilt
maken dan kunt u bellen met nr. 16793.
gend van uit dat de kolonisten, zoals
allerwege in de nieuwe veenvesti
gingen, tienden zouden opbrengen.
Immers de bedoelde 12 pond zou
worden gereduceerd tot 10 pond,
zodra het gebied aan tiend 80 mud
gerst en haver zou opbrengen; dat wil
dus zeggen zodra de totale oogst 880
mud zou belopen. Berekeningen le
ren, dat het hier wel zal zijn gegaan
om de opbrengst van een totaal ge
scheurde en bezaaide eerste voorling.
Men verwachtte dus veel van het ge
bied, en terecht. Nog zeer lang zou
de graaf van dit Waddinxveen hoge
tiendopbrengsten incasseren. Volgens
de oudst bewaarde grafelijkheidsre-
kening uit 1317(75 jaar dus na het
prille begin) was de opbrengst - na
omrekening van het verantwoorde
geldsbedrag - meer dan anderhalf
maal hoger dan waarvan aanvankelijk
sprake was.
Een fijne nuance in de oorkonde is
de aanduiding van genoemde 12 en
10 pond. De ontginners namelijk, zo
staat er, waren de graaf in persoon
niet bedeplichtig. Dit wijst er op dat
ze zo welgesteld waren, dat ze rij
paard en harnas konden houden om
de landsheer in tijd van oorlog als
ruiter te dienen. Dergelijke lieden,
die zich daardoor als welgeborenen
onderscheidden van de gewonen on-
derzaat, de huisman, betaalden van
wege die bijzondere militaire inbreng,
géén bede. Niettemin wilde de graaf
ook uit deze nieuwe kolonie een jaar
lijkse belastingopbrengst hebben.
Zonder de bede-vrijheid van Nicolaas
en de zijnen formeel aan te tasten,
sprak men daarom in dit geval fijnt
jes van betalingen in plaats van bede.
Ook toen al was het fiscale vernuft
van hoog nivéau! Na hen komende
gewone onderzaten zouden overigens
zo werd nog gestipuleerd, op de ge
bruikelijke wijze bede betalen.
In 1290 krijgen in dit geval alle
(Zuid) Waddinxveense boerderijen
nogmaals een verlenging van drie
voorlingen het veen in. Het is de eer
ste uitgiftebrief in de landstaal, die
ons voor deze streken bewaard is.
‘Allen die desen brief sullen sien of
horen lezen’, zo staat er, maakt graaf
Floris V bekend, dat ‘wi onsen luden
van Waddinxveen, die wonen in on
sen vrijen gherechte tusken Abelins-
slote - langs de latere Jan Dorrekens-
kade dus - en die Piclede, elkne man
van sinen lande van den ouden cope
op ten venewaert vercocht hebben
drie voirlinghen opghaande te vrijen
eyghcn ende toit allen sulken rechte
alse (hun) voirzaten ende si den eer
sten coep van onsen ouderen ende
van ons hebben.
Daarmede is zeer summier het ont
staan van het latere Waddinxveen,
opgesplitst in verschillende ambach
ten en ambachtjes uit de doeken ge
daan. Het is opmerkelijk hoe snel
reeds in de 14e eeuw de twee einden
ondanks die formele opslitskring in
rechtskringen, naar elkaar toegroei
den één gemeenschap gingen vormen.
Nadat men eerst ten kerke zal zijn ge
gaan in het oudere Gouwe, het latere
Bloemendaal, stichtte men vermoede
lijk reeds vroeg in de 14e eeuw een
eigen kerk. De patroonsheilige was
etrus, mogelijk in navolging van de
hoofdkerk van het dekanaat in Lei
den. Het gebouw verrees het Wes
telijke uiteinde van de zes-voorling
van het ambachtje van Willem van
Zevenhuizen. Nadat niet lang daarna
de Sint Odulfuskapel als gevolg van
eigen kerkebouw in het stedelijke
Gouda buiten gebruik maakte, kwa
men ook de meeste Bloemendalers
ter kerke in Waddinxveen. Men kon
er later over eigen grondgebied heen.
Genoemd ambachtje blijkt dan fer
ziele en bpgesplitst in een Westelijke
strook vallende onder het ambacht
Bloemendaal en een oostelijke, deel
uitmakende van het ambacht Zuid-
Waddinxveen.
WADDINXVEEN In de tweede
helft van de tiende eeuw kwam lang
zamerhand een einde aan de invallen
en tijdelijke overheersingen door de
Vinkingen of Noormannen. Een
nieuwe fase in de geschiedenis brak
aan.
Als huidige bewoner van het midden
westen van ons land valt het bijzon
der moeilijk zich de toestand van
toen in te denken. Nu een tekort aan
ruimte. Een strijd om iedere hektare
grond tussen land- en tuinbouw, we
genbouw, industrie, recreatie en de
steeds verder uitdijende steden en
dorpen. Toen, behoudens op de
geestgronden en een enkele kleitong
één aaneenschakeling van enorme
uitgestrektheden wildernis, van on
herbergzame, eenzame ruigten. Met
slechts hier en daar wat schaarse
bewoning op de boorden der
doorstromende rivieren.
Naast dit kardinale verschil valt ook
op overeenkomst te wijzen: evenals
nu was er ook toen een tekort aan
leefbare ruimte. Dit tekort dwong
tot een vreedzame taaie strijd om
op de wildernis nieuwe cultuur
grond te veroveren.
Deze uitdaging werd met élan aan
vaard. Evenals elders in West-Europa
maakte zich ook hier een nieuw le-
vens-optimisme van de schaarse be
volking meester. De uit de duister
nis der eeuwen naar voren komende
Hollandse Gravengeslacht bestond
het om de abdij van Egmond te
'stichten, het eerste geestelijke en
daarmee culturele centrum in Wes
telijk Nederland. Bisschop Aalde-
rink van Utrecht, tevens landsheer
van het Sticht, keerde vanuit een oos
telijker toevluchtsoord terug naar de
Domstad en begon dc herbouw er
van.
Een samenspel van gunstige omstan
digheden maakte een spectaculaire
ruimtelijke ontplooiing van de sa
menleving mogelijk. Bijna een eeuw
zouden zware stormvloeden uitblij
ven. De zee vormde voor centraal
Holland en west Utrecht nog geen
bedreiging. De Almere, de latere
Zuiderzee, was nog een veel kleiner
binnenmeer, waar zeeinvloeden zich
nog niet konden doen gelden.
Men beschikte voorts sinds enige
tijd over een effektieve méthode
om de woeste venen om te zetten in
vruchtbaar bouwland. Daarbij be
denke men voor alles, dat deze ve
nen, naar wij thans weten, gemiddeld
verscheidene meters hoger lagen dan
tegenwoordig. Vele kleinere stroom
pjes, zoals de Gouwe ontsprongen er
gens midden in de hoogste gedeelten
van een veenkussen, in casu onder
het latere Boskoop, om vandaar
kronkelend hun weg te vinden naar
een lager gelegen riviergedeelte.
De techniek nu, die men toepaste,
bestond uit het graven van, sloten op
regelmatige afstanden van elkaar,
vanuit zulke stroompjes het hogere
veen in. De daardoor op gang ge
brachte waterafvoer veroorzaakte in
de venen een zodanig sterke grónd-
waterverlaging, dat deze zich na plat
branden van de begroeing zeer wel
bleek te lenen voor korenbouw. Men
noemt dit de Fries-Hollandse ontgin-
ningsmethode. Daarbij kwam, dat
men inmiddels ook een betere ijzeren
ploegschaar had ontwikkeld en een
zodanig bespanningssysteem, dat
men voor het ploegen niet meer was
aangewezen op de logge os, maar het
lichtere paard kon inschakelen.
Slechts door een dergelijke eigen
graanvoorziening was het mogelijk in
de venen te leven. Markten waar men
graan kon kopen of ruilen bestonden
nog niet.
Op de geschetste wijze rekte men nu
al in de tweede helft van de 10e eeuw
hier en daar vanuit de bestaande
bewoningskernen de aangrenzende
veenwildernis in. Ook langs de Oude
Rijn moet dat toen reeds het geval
geweest zijn, met nieuwe nederzet
tingen als Zoeterwoude, Hazerswou-
de en Oudshoorn a’s resultaat.
Rond het jaar ludu verkregen de
Hollandse graaf en de Ut’- t. óis-
schoo al’. ut ,iu. o ..agsgebied, hun
..atjv, uc zeggenschap over de wil
dernis overgedragen door de keizer.
De beide landsheren gaan zich nu
intensief met het ontginningswerk
bemoeien.
Zich aandienende kolonisten gaat
men verplichten vooraf een vesti-
Aan de verdere veelkleurige histo
rische ontwikkelingen van het dorp
moet ik om der* tijd wille voorbij
gaan. Zo moeten onder meer blijven
rusten de poldervormingen, die se
dert de 14e eeuw, toen het zakken,
het inklinken van de veenbodem
langzamerhand tot bekading en
kunstmatige afwatering ging dwing
en, tot stand kwamen. Ook de na
dien in de 16e en 17e eeuw gevolg
de stichting van watermolens moet
terzijde blijven evenals de vervenin
gen, die met de uitgifte van Coene-
coop in het achterland in 1340 een
aanvang namen die langzamerhand
tot enorme piasvorming en uiteinde
lijk tot grote armoede leidden.
Ook moet ik voorbijgaan aan de ge
volgde droogmakerijen in de 18e en
19e eeuw evenals aan de moeizame
latere opbloei, met name dank zij in
dustrie-windmolens en meubelindu
strie. Tenslotte kan ik ook alleen
maar aanstippen de geleidelijke om
zetting van de oude burengemeen-
schap in een burgergemeente naar
Franse snit, zoals die met horten en
stoten en met bijschakeling van het
grootste deel van het gebied van het
toenmalige, mede Bloemendaal om
vattende ambacht Broek, in de 19e
eeuw tot stand werd gebracht. Over
al die latere ontwikkelingen is trou
wens door plaatselijke geschieds-
schrijving al het nodige uit de doeken
gedaan.
Neen, keren wij tenslotte wél nog
even terug naar de unieke gebeurte
nis die ons bijeen brengt Uniek in
tweërlei opzicht. Er zijn maar zeer
weinige plaatsen in den lande, die
tot op de datum nauwkeurig hun
ontstaan kunnen herdenken. Nog
meer uitzonderlijk is het wanneer
wij, zoals hier, de stichters kennen
als concrete figuren van vlees en
bloed. Hier niet een enkele voornaam
zoals die van Buckis, de stichter van
Boskoop, of die van de evenzeer on
bekende Wilhelmus die Willeskop
grondvestte, hier ook geen vage notie
dat een paap of pastoor de initiatief
nemer was, zoals bij Papekop. Neen
hier bij naam, status en afkomst be
kende lieden, die met hun verwanten
pionierswerk kwamen verrichten.
Daarom, Waddinxveners allereerst
natuurlijk mijn zeer hartelijk geluk
wensen met het 750-jarig bestaan
vandaag, van uw plaatselijke gemeen
schap. Maar verder en bovenal dank
en hulde aan de nagedachtenis van
hen, die tot de groei en bloei van
Waddinxveen de stoot gaven: Ni
colaas van Gnephoek, Burchard van
Aalsmeer en Woubrecht.
eerste belangrijkste fase van wat wij
nu de Grote Ontginning noemen,
vindt men in ons gebied langs de be
nedenloop van de Gouwe. Het be
treft de door de Utrechtse bisschop
aan het einde van zijn toenmalig
machtsbereik kort voor 1139 ge
stichte nederzetting Gouwe of Golda,
zoals de naam in 1143 iri het Latijn
luidt. Getuige de heilige waaraan de
ter plaatse langs de Gouwe gebouwde
kapel was gewijd, Sint Odulfus, ging
het hier, zoals op zoveel plaatsen,
immers in de laagvlakte om. Friese
kolonisatie. Onze heilige werd bij
uitstek vereerd in Stavoren en omge
ving. In de loop van de 13e eeuw
raakte deze uitgestrekte zes-voorling
vestiging opgesplitst in het landelijke
Bloemendaal en het stedelijke Gou
da.
De Grote Ontginning stagneerde vol
ledig in de tweede helft van de 12e
eeuw. Desastreuze stormvloeden in
1163 en 1170 met name veroorzaak
ten de definitieve verzanding van de
Rijnmond bij Katwijk. Daarmee was
de laagvlakte van zijn centrale af-
voerweg van overtollig water be
roofd. Het duurde tot omstreeks
1200 voordat men langs andere weg
in de afvoer daarvan had voorzien.
Men kreeg dit voor elkaar door het
graven van de Zijl en de Does en later
nog van de Heimans- en de Oude We
tering. Via de inmiddels in zuidelijk
Noordholland gevormde meren en
het Spaame brachten deze in verbin
ding met het open IJ, een zijarm van
de inmiddels door de stormvloeden
sterk vergrote en onder zeeinvloed
gekomen Almere.
Het systematisch ontginnningswerk
kon nu worden hervat. Tot de onder
breking was men in Holland vooral
aktief geweest benoorden Alphen,
in het zogeheten Veenland beoosten
Rijn. Daar waren toen al tenminste
9 twaalf-voorling-dorpen gesticht.
De voornaamste ervan waren Wou-
brugge, Rijnsaterwoude, Leimuiden,
Ter Aar en Nieuwkoop. Vanuit die
streek was inmiddels door jonge
boerenzoons de uitstekend gebleken
ontginningstechniek en het cope-
systeem geexporteerd naar overeen
komstige veen wildernissen in Noord -
west-Duitsland en West-Engeland.
Het blijft in dit licht opmerkelijk,
waarom intussen de Gouwestreek
zo lang ontginners van Hollandse
zijde moest ontberen. Voor het
noordelijke gedeelte daarvan moet
dat hebben gelegen aan het ontbre
ken van een natuurlijke afvoerweg
van het overtollige water. Vermoe
delijk was de zuidelijker veenwilder
nis, het gebied van het latere Wad
dinxveen, lang omstreden tussen
graaf en bisschop. Pas toen de laatste
hier, zo als op vele plaatsen elders in
het grensgebied voor de Hollandse
druk moest wijken, men kon ook
hier van Hollandse zijde van start
gaan.
Dat gebeurde niet lang na 1200.
Door verbreding van een plaatselijke
sloot onder Alphen bracht men eerst
de Boskoopse oorsprong van de
Gouwe in verbinding met de Oude
Rijn. Daardoor, zo blijkt uit latere
berichten werd tot, ver in het latere
Noord-Waddinxveen een goed uit
gangspunt geschapen voor toepassing
van de Fries-Holllandse ontginnings-
methodiek. Dc eerste ontginner, die
hier aan het werk ging was Bucke
een man met een Friese voornaam en
derhalve wel uit noordelijker streken
afkomstig. Hij stichtte al voor 1220
Buciscope, Boskoop.
Dan volgt de onderneming, die van
daag centraal in de belangstelling
staat: dc stichting van Waddinxveen.
Op uw zitplaats trof u een vertaling
uit het latijn van de cope, waarmee
die stichting werd ingeluid. Het is
gedagtekend, zoals de geestelijke
rechterhand van graaf Floris II het
uitdruktc, in het jaar van de
vleeswording onzes Heren 1233, op
de eerstvolgende woensdag, nadat de
mis Miscricordia Domini gezongen
wordt. We waren in een tijd, waarin
een ieder direkt begreep dat het hier
de 20ste april betrof. Van enige on
kerkelijkheid was nog geen sprake.
Wel op zijn plaats dus, deze herden
kingsbijeenkomst in een kerkgebouw.
De wildernis uitgifte betrof het gehe
le gebied van het latere Zuid-Wad-
dinxveen tussen de Piclede, een zij-
stroompjt van de Gouwe ter hoogte
van het Weegje in het zuiden, en de
bestaande Jan Dorrekenskade in het
noorden. Daartussen mocht de ont
ginning zes voorling, ongeveer 1250
meter dus, het veen in gaan opstrek
ken. De graaf bedong een bedrag van
200 Hollandse ponden; guldens
zouden wij nu zeggen, al was de
waarde van dat pond zeer aanzienlijk
meer dan onze huidige betalingseen
heid. Men mocht in termijnen beta
len. Daarnaast zou nog een jaarlijks
bedrag van 12 ponden worden opge
bracht. Men ging er voorts stilzwij-
Het ontginningsgebied van 1233
grensde in het noorden aan de terra
lackelini, het gebied van Jacobus.
Deze mag men wel vereenzelvigen
met Jacobus van Zevenhuizen, die ter
plaatse, tussen de latere Jan Dorre-
kenskadc en dc kerkweg, in 1269 am
bachtsheer blijkt te zijn. Kennelijk
had hij dit gebiedje reeds voor 1233
ter leen ontvangen en had hij dit te
enigertijd nadien ter ontginning uit
gegeven onder voorbehoud o.m. van
het ambacht.
Aan dit veen van Jacobus grensde het
veen van Willem van Brederode, het
latere. Hubertsgerecht, Nadat het ter
ontginning was uitgegeven - en wel
voor 1269 want toen heette het al
ambacht - kreeg Hubrecht van de er
ve dit grafelijk leen in handen. Te
vens kreeg hij er het hoge gerecht,
de hoge heerlijkheid zoals het later
zou heten. Hij mocht er met welge
boren mannen en onder leiding van
een baljuw halsmisdrijven berechten.
De galg die ter plaatse in later tijd
nog stond opgericht, was er het lu
guber teken van.
Aan Hubertsgerecht paalde Poeliën,
genaamd naar een illustere land
streek uit het oude Italië Puglia of
Apulië. Het werd in 1244 door de
graaf zelf, in casu Willem II, ter ont
ginning uitgegeven en wel, evenals
Waddinxveen zelf in 1233, aan een
groep welgeborenen uit het Veenland
beoosten Rijn met hun ‘socili’, hun
gezellen. Met name werden genoemd
Dirk Dosin, naar de Doyssen het
grenswatertje tussen Rijnsaterwoude
en Ter Aar, Gerard Abben, uit de
omgeving van Abbenes, aan het toen
malige Leidse meer, en Maurits van
Leimuiden. Aan het hoofd ging Wil
lem, nader alleen aangeduid als
schout. Kennelijk iemand die het
schoutambt al elders waarnam en nu
ook aan het hoofd van het nieuwe
gemeenschapje Poelien kwam te
staa. Dit Poelien is, naar mijn weten,
de enige veenontginning uit de twee
de fase van de Grote Ontginning,
waar men een ontginningsdiepte van
twaalf voorling overeenkwam, de
diepte die, zoals eerder vermeld in
het Veenland beoosten Rijn de ge
bruikelijke was geweest. Deze Poeliër
uitgifte bevat voorts een interessant
gedetailleerd vestigingsstatuut, waar
van ik beknoptheidshalve alleen ver
meld de gegarandeerde vrije afwate
ring naar de Oude Rijn, via de Nieu
we Gouwe dus. Toen later in de
eeuw de verdere gezamenlijke Noord-
Waddinxveners mee gingen doen aan
het onderhoud van de Gouwsluis,
bleef Poeliën op grond van zijn pri
vilege buiten schot.
Veeninwaarts achter
en Hubertsgerecht gaf Willem van
Teylingen als leenman van de graaf
in 1269 Groensvoorde ter ontgin
ning uit. Van de met name genoemde
ontginners verraadt alleen die van
Ijsbrand Ever zijn streek van af
komst; de kleine sterkte Ever, later
Dever onder Sassemheim. De wilder
nis tussen Poeliën en de Boskoopse
Zijde, de laatste strook, de laatste
‘snede’ veen, die hier langs de Gouwe
ter ontginning werd uitgegeven; was
Snijdelwijk. Aanvankelijk, in woeste
staat nog, heette het het veen van
Halewijn van Alkemade. Na de uit
gifte ter ontginning was zijn zoon
Dirk van Sassemheim er in 1284 am
bachtsheer.
Onze drie voormannen, die zich met
hun verwanten in het Waddinxveense
kwamen vestigen waren, naar hun
namen verraden, allen afkomstig uit
het befaamde zeer veel oudere Hol
landse ontginningsgebied, het Veen
land beoosten Rijn. Uit de Gnep
hoek onder Oudshoorn, Aalsmeer en
Woubrugge. Hun welgeborenschap en
het grote bedrag dat ze de graaf kon
den betalen toont aan hoe goed men
daar in die noordelijker hoek van
Holland boerde. De sterke bevol
kingsgroei als gevolg van die welvaart,
noopte vele jongeren daarom hun ge
luk elders te beproeven.
In het vestigingscontrakt wordt het
uitgegeven gebied aangeduid als Wad
dinxveen, het veen van Waddings-
zoon; een persoon helaas waarvan
verder niets bekend is. Vermoedelijk
stamde hij uit Voorschoten, waar
de Oude Rijn later nog een zijstroom-
pje Wadding had. Dat hij in ons ge
bied geen ontginningsaktiviteiten kan
hebben ontwikkeld is duidelijk. Uit
de onderhavige cope van alle verdere
gegevens van later datum blijkt dat
zowel het eerste vestigingsgebied als
ook het verdere achterland nog on
bewoond was. Evenmin als de huid-
dige overheid kon de toenmalige, de
graaf, ook zeker niet zo maar over
eventuele bestaande rechten van der
den heenlopen. Neen de enige aan
nemelijke verklaring is, dat onze
Waddingszoon eerder in do tijd bij
leen beschikkingsmacht over de on
derhavige wildernis had verkregen,
maar dat dit leen nog voordat er een
uitgifte aan ontginners volgde weer
aan de graaf was teruggevallen, bij
voorbeeld doordat de leenman kin
derloos oyerleed. Zo’n gang van za
ken past ook bij het verdere historie-
beeld. In het latere Noord-Waddinx
veen, zoals straks nader zal blijken,
werd op één uitzondering na de wil
dernis door de graaf aan leenmannen
in handen gegeven, om deze onder
voorbehoud van tiend en bede en van
het ambacht, het recht dus om ter
plaatse schout te zijn of om er een te
benoemen. Ook de -cope van 1233
zelf wijst overigens nog in bedoelde
richting. De graaf zegt daarin
uitdrukkelijk dat het gaat om veen,
waar hij vrij over kan beschikken.
Een zeer ongebruikelijke vermelding!