Prof. dr. H. van der Linden levert bewijs dat Waddinxveen op 20 april 1983 750 jaar geleden werd gesticht Aalsmeer en van Weekmarkt houdt een feestmarkt Een boekenbon? Open fractie- beraad van VVD Gnephoek, Woubrecht - kennen als concrete figuren van vlees en bloed”. WADDINXVEEN - ”Er zijn maar zeer wei nig plaatsen in den lande, die tot op de datum nauwkeurig hun ontstaan kunnen herdenken. Nog meer uitzonderlijk is het wanneer wij de stichters van Waddinxveen - Nicolaas van Burchard WEEKBLAD VOOR WADDINXVEEN - WOENSDAG 27 APRIL 1983 Die woorden sprak prof. dr. H. ontstaan van Waddinxveen in 1233. ALTIJD WELKOM! Die woorden sprak prof. dr. H. van der Linden uit Oegstgeest vorige week woensdagavond in de Ontmoetingskerk aan de Groensvoorde tij dens de daar gehouden herdenkingsdienst rond het op de dag af 750-jarig bestaan van Waddinxveen. De hoogleraar, die de Waddinxveners zeer hartelijk zijn gelukwensen aanbood en voorts dank en hulde bracht aan de nagedachtenis van het drietal dat tot de groei en bloei van Waddinxveen de stoot gaf in 1233, hield te midden van andere sprekers als burgemeester C. M. van der Linden en voorzitter W. G. van Baarle van de Stichting Waddinxveen 750 Jaar, de Koninklijke Militaire Kapel en de zanger Gé Titulaer een boeiend betoog, waarin hij hét bewijs leverde dat Waddinx veen dit jaar 750 jaar bestaat. Op deze pagina staat zijn verhaal en bewijs voering letterlijk afgedrukt. na Zevenhuizen 4 A o We gaan nu nog even terug naar Zuid- Waddinxveen. Hoe succesvol de stich ters van Waddinxveen geweest zijn bewijst een nadere cope van 1260. Daarin wordt vermeld, dat het gehe le in 1233 in ontginning genomen gebied reeds in cultuur gebracht was. Men kreeg er nu, uitsluitend tegen betaling van een laag jaarlijks extra bedebedragje, zowel in het zuiden als in het noorden nog over een bepaalde breedte drie voorlingen wildernis bij. der de neuzen uit het Zuid- of het noordeinde te tellen. Een echte ge meenschap dus. WADDINXVEEN - De Waddinxveen- se weekmarkt haakt vrijdag 6 mei met een feestmarkt in op het 750-jarig be staan van Waddinxveen. Met dat doel staat in dit Weekblad voor Waddinxveen een lot afgedrukt dat - uitgeknipt - in een daarvoor bestemde bus op de week markt gedaan kan worden. Met dit lot maakt men kans op een reis naar Parijs, geheel verzorgd, voor twee personen. Daarnaast zijn er nog twee fietsen te winnen. De verloting wordt gehouden op vrijdag 6 mei. Volgens de organiserende markt lieden zal dan een ware prijzenregen over de marktbezoekers worden uitge stort. Dan is er ook een standwerkers- concours. Immers krachtens zijn algemene be schikkingsmacht over de wildernis had hij zonder meer al de zeggen schap over alle woeste grond. Kenne lijk dus was dat hier in het naaste ver leden anders geweest. gingscontract te sluiten. Bij die con- trakten, die copen (met een c) werd voor een bepaald afgebakend te ont ginnen gebied de relatie vastgelegd tussen de toekomstige bewoners van de nieuwe nederzettingen. Later waren deze gebiedjes bekend als Overcoop, het copegebied over, aan de andere kant van de Zuideind- se weg. Nicolaas, schout van Wad dinxveen gaat onder de copers voor op. Kennelijk was Nicolaas van Gnep hoek bij de stichting van de nederzet ting door de graaf als zijn schout ter plaatse aangesteld. Woubrecht was er ook weer bij en verder Gerard van Woude, afkomstig zeer vermoedelijk uit Rijnsaterwoude, dat ook wel Woude werd genoemd. Eveneens nog in de 14e eeuw blijkt geheel Waddinxveen, Zuid en Noord samen dus, gezamelijk één kogge van de graaf te bemannen van 20 riemen. Ondanks verscheidenheid en wisse ling van ambachtsheren, die soms ge zamelijk één schout voor de beide einden, tevens baljuw van Hubert ge recht aanstelden, is1 er in de 15e en 16e eeuw een hechte, onverbrekelijke samenleving gegroeid. Typisch komt dit bijvoorbeeld tot uitdrukking in 1581. In het huis van de Schout van geheel Waddinxveen, Huibert Jansz, de dorpsherberg, waren op zekere dag veel buren vergaderd voor het af horen van de gemeenlandsrekening van het Noordeinde, anders gezegd de ambachtsbewaarders, de wethou ders zouden wij nu zeggen, legden tegenover de buren verantwoording af voor hun financiële beleid in het afgelopen jaar. Van de gelegenheid maakte men echter tevens maar ge bruik om Adriaan Gerritsz tot schoolmeester voor het gehele dorp te benoemen. Kniesoren waren onze Waddinxveners dus niet. Was er een behoorlijke groep buren bij elkaar dan besliste men over verscheidener- lei Gemeenschappelijke zaken, zon- De kolonisten kregen steeds de indi viduele vrije beschikking over de te winnen cultuurgrond. Ze verplichtten zich tot een tastbare jaarlijkse er kenning van het gezag van de lands heer door betaling van een tijnsmunt- je, een symbolische handeling, die in de later aan de orde komende 2e fase van de ontginnningen, toen o.a. Wad dinxveen aan snee kwam, als niet meer nodig, buiten gebruik kwam. Voorts 'werd betaling van tienden vastgelegd, d.w.z. de elfde van iedere geoogste schoof en van iedere dier- geboorte. In Holland verbond men zich voorts ook tot een collektief, plaatselijk bedrag aan bede, aan gra felijke onroerend-goed-belasting alsmede tot het per dorp bezetten, als de nood aan de man kwam, van een of meer roeiersplaatsen, d.w.z. ‘riemen’ in een der ‘koggen’; één der grafelijke oorlogsscheepjes, die in dit waterrijke land weldra de beslissende kern van de grafelijke strijdmacht zouden gaan vormen. Tenslotte werd bij deze vestigings- contracten, deze copen, uitdrukke lijk of impliciet voorzien in de in stelling van een plaatse lijk gezags- apparaat, een plaatselijke rechtbank, gevormd door de gezamenlijke ter plaatse wonende boeren, de buren, onder leiding van een schout. Daar door werd het gebied tot een eigen rechtskring, tot een ambacht. Het huidige begrip koop (met een k) moet men voor deze oude tijden los laten. Copen betekende destijds niet meer dan iets in handen krijgen te gen tegenprestaties. Die tegenpresta tie bestond bij de onderhavige veen- copen vaak alleen en altijd in de eer ste plaats uit jaarlijkse belastingbeta lingen, zoals tiend en bede. Daarme de bouwden de landsheren hun budget op. Betalingen ineens, koop sommen zouden wij nu zeggen, waren er doorgaans niet bij. Voor een tijd, waarin in de oude be- woningscentra de gewone man nog vaak in onvrijheid, in horigheid, leef de of anders de speelbal was van de landadel, betekenden deze copen iets revolutionairs. Aanvaard centraal overheidsgezag en gegarandeerde on- derzaten-vrijheid gingen hier hand in hand. We staan hier aan de bakermat van het latere Hollandse staatsbestel. Uitzonderlijk dat Waddinxveen haar ontstaan op de datum nauwkeurig weet Reyerscopen. braken niet. Kockengen, naar Cockanje, denkbeeldige luilekkerland van de middeleeuwen. Het enige zes-voorling-dorp uit de In de copen werd ook de diepte van de nederzetting vanuit de ontgin- ningsbasis vastgelegd. Men mat die diepte in voorlingen, afstanden van één ‘voor’, één ploeggang diep. Deze ploeggangen beliepen 210 a 220 me ter. Geleidelijk aan, met tussenpozen vaak van jaren nam men een nieuwe voor onder de ploeg, tegelijkertijd de eerder in ontginning genomen en de nog te ontginnen hogerop in het veen liggende voorlingen gebruikende als weide voor het vee. Alle kolonisten kregen de beschikking over boerde rijen, ‘hoeven’ van doorgaans gelijke breedte langs de ontginningsbasis. Meestal was deze breedte 30 roe of wel rond 110 meter. Aanvankelijk werden de Hollandse ontginningsondernemingen opgezet tot een diepte van 12 voorling, van 2500 a 2600 meter dus. Later gaat hier, zoals ook in West-Utrccht het geval was, de ontginnings- en daar mede de nederzettingsdiepte van zes- voorling overheersen. Men krijgt aldus nederzettingen die zich als stro ken langs de startbasis, veelal een stroompje, aftekenen. De nederzet tingen Gouwe en Waddinxveen zijn er voorbeelden van. Via tientallen van dergelijke copen werd reed' de 11e en de eerste helft v...i i2e eeuw - de periode dus begrepen tussen ruwweg de jaren 1000 en 1150 het grootste deel van de Hollands-Utrechtse laagvlakte in cultuur gebracht. Vele coopnamen herinneren daaraan. Men denke maar aan de verschillende Nieuw, Ou- en Fantasienamen ont- Zo is daar de naam naar Cockanje, het WADDINXVEEN - Maandagavond 2 mei Om acht uur vindt in het gemeente huis wederom het open fractieberaad plaats van de gemeenteraadsfractie van de VVD. Leden en belangstellenden, die zich in de liberale beginselen kunnen vinden zijn op deze avond van harte welkom. Op de agenda staat ondermeer een te rugblik op de raadsvergadering van 19 april 1983, het werkgelegenheidsfonds, ontwikkelingssamenwerking, lokale om roep en de Voorjaarsnota 1983. Degenen die belangstelling hebben kun nen de agenda met bijbehorende stuk ken opvragen bij de fractiesecretaris de heer J. B. Borger (tel. 13788) of bij de fractievoorzitter de heer K. W. Th. van Soest (tel. 16793). Voor allen, die om andere redenen dan het fractieberaad met de fractie contact willen opnemen houdt de fractievoorzit ter een spreekuur op (telefonische af spraak. Wanneer u hiervan gebruik wilt maken dan kunt u bellen met nr. 16793. gend van uit dat de kolonisten, zoals allerwege in de nieuwe veenvesti gingen, tienden zouden opbrengen. Immers de bedoelde 12 pond zou worden gereduceerd tot 10 pond, zodra het gebied aan tiend 80 mud gerst en haver zou opbrengen; dat wil dus zeggen zodra de totale oogst 880 mud zou belopen. Berekeningen le ren, dat het hier wel zal zijn gegaan om de opbrengst van een totaal ge scheurde en bezaaide eerste voorling. Men verwachtte dus veel van het ge bied, en terecht. Nog zeer lang zou de graaf van dit Waddinxveen hoge tiendopbrengsten incasseren. Volgens de oudst bewaarde grafelijkheidsre- kening uit 1317(75 jaar dus na het prille begin) was de opbrengst - na omrekening van het verantwoorde geldsbedrag - meer dan anderhalf maal hoger dan waarvan aanvankelijk sprake was. Een fijne nuance in de oorkonde is de aanduiding van genoemde 12 en 10 pond. De ontginners namelijk, zo staat er, waren de graaf in persoon niet bedeplichtig. Dit wijst er op dat ze zo welgesteld waren, dat ze rij paard en harnas konden houden om de landsheer in tijd van oorlog als ruiter te dienen. Dergelijke lieden, die zich daardoor als welgeborenen onderscheidden van de gewonen on- derzaat, de huisman, betaalden van wege die bijzondere militaire inbreng, géén bede. Niettemin wilde de graaf ook uit deze nieuwe kolonie een jaar lijkse belastingopbrengst hebben. Zonder de bede-vrijheid van Nicolaas en de zijnen formeel aan te tasten, sprak men daarom in dit geval fijnt jes van betalingen in plaats van bede. Ook toen al was het fiscale vernuft van hoog nivéau! Na hen komende gewone onderzaten zouden overigens zo werd nog gestipuleerd, op de ge bruikelijke wijze bede betalen. In 1290 krijgen in dit geval alle (Zuid) Waddinxveense boerderijen nogmaals een verlenging van drie voorlingen het veen in. Het is de eer ste uitgiftebrief in de landstaal, die ons voor deze streken bewaard is. ‘Allen die desen brief sullen sien of horen lezen’, zo staat er, maakt graaf Floris V bekend, dat ‘wi onsen luden van Waddinxveen, die wonen in on sen vrijen gherechte tusken Abelins- slote - langs de latere Jan Dorrekens- kade dus - en die Piclede, elkne man van sinen lande van den ouden cope op ten venewaert vercocht hebben drie voirlinghen opghaande te vrijen eyghcn ende toit allen sulken rechte alse (hun) voirzaten ende si den eer sten coep van onsen ouderen ende van ons hebben. Daarmede is zeer summier het ont staan van het latere Waddinxveen, opgesplitst in verschillende ambach ten en ambachtjes uit de doeken ge daan. Het is opmerkelijk hoe snel reeds in de 14e eeuw de twee einden ondanks die formele opslitskring in rechtskringen, naar elkaar toegroei den één gemeenschap gingen vormen. Nadat men eerst ten kerke zal zijn ge gaan in het oudere Gouwe, het latere Bloemendaal, stichtte men vermoede lijk reeds vroeg in de 14e eeuw een eigen kerk. De patroonsheilige was etrus, mogelijk in navolging van de hoofdkerk van het dekanaat in Lei den. Het gebouw verrees het Wes telijke uiteinde van de zes-voorling van het ambachtje van Willem van Zevenhuizen. Nadat niet lang daarna de Sint Odulfuskapel als gevolg van eigen kerkebouw in het stedelijke Gouda buiten gebruik maakte, kwa men ook de meeste Bloemendalers ter kerke in Waddinxveen. Men kon er later over eigen grondgebied heen. Genoemd ambachtje blijkt dan fer ziele en bpgesplitst in een Westelijke strook vallende onder het ambacht Bloemendaal en een oostelijke, deel uitmakende van het ambacht Zuid- Waddinxveen. WADDINXVEEN In de tweede helft van de tiende eeuw kwam lang zamerhand een einde aan de invallen en tijdelijke overheersingen door de Vinkingen of Noormannen. Een nieuwe fase in de geschiedenis brak aan. Als huidige bewoner van het midden westen van ons land valt het bijzon der moeilijk zich de toestand van toen in te denken. Nu een tekort aan ruimte. Een strijd om iedere hektare grond tussen land- en tuinbouw, we genbouw, industrie, recreatie en de steeds verder uitdijende steden en dorpen. Toen, behoudens op de geestgronden en een enkele kleitong één aaneenschakeling van enorme uitgestrektheden wildernis, van on herbergzame, eenzame ruigten. Met slechts hier en daar wat schaarse bewoning op de boorden der doorstromende rivieren. Naast dit kardinale verschil valt ook op overeenkomst te wijzen: evenals nu was er ook toen een tekort aan leefbare ruimte. Dit tekort dwong tot een vreedzame taaie strijd om op de wildernis nieuwe cultuur grond te veroveren. Deze uitdaging werd met élan aan vaard. Evenals elders in West-Europa maakte zich ook hier een nieuw le- vens-optimisme van de schaarse be volking meester. De uit de duister nis der eeuwen naar voren komende Hollandse Gravengeslacht bestond het om de abdij van Egmond te 'stichten, het eerste geestelijke en daarmee culturele centrum in Wes telijk Nederland. Bisschop Aalde- rink van Utrecht, tevens landsheer van het Sticht, keerde vanuit een oos telijker toevluchtsoord terug naar de Domstad en begon dc herbouw er van. Een samenspel van gunstige omstan digheden maakte een spectaculaire ruimtelijke ontplooiing van de sa menleving mogelijk. Bijna een eeuw zouden zware stormvloeden uitblij ven. De zee vormde voor centraal Holland en west Utrecht nog geen bedreiging. De Almere, de latere Zuiderzee, was nog een veel kleiner binnenmeer, waar zeeinvloeden zich nog niet konden doen gelden. Men beschikte voorts sinds enige tijd over een effektieve méthode om de woeste venen om te zetten in vruchtbaar bouwland. Daarbij be denke men voor alles, dat deze ve nen, naar wij thans weten, gemiddeld verscheidene meters hoger lagen dan tegenwoordig. Vele kleinere stroom pjes, zoals de Gouwe ontsprongen er gens midden in de hoogste gedeelten van een veenkussen, in casu onder het latere Boskoop, om vandaar kronkelend hun weg te vinden naar een lager gelegen riviergedeelte. De techniek nu, die men toepaste, bestond uit het graven van, sloten op regelmatige afstanden van elkaar, vanuit zulke stroompjes het hogere veen in. De daardoor op gang ge brachte waterafvoer veroorzaakte in de venen een zodanig sterke grónd- waterverlaging, dat deze zich na plat branden van de begroeing zeer wel bleek te lenen voor korenbouw. Men noemt dit de Fries-Hollandse ontgin- ningsmethode. Daarbij kwam, dat men inmiddels ook een betere ijzeren ploegschaar had ontwikkeld en een zodanig bespanningssysteem, dat men voor het ploegen niet meer was aangewezen op de logge os, maar het lichtere paard kon inschakelen. Slechts door een dergelijke eigen graanvoorziening was het mogelijk in de venen te leven. Markten waar men graan kon kopen of ruilen bestonden nog niet. Op de geschetste wijze rekte men nu al in de tweede helft van de 10e eeuw hier en daar vanuit de bestaande bewoningskernen de aangrenzende veenwildernis in. Ook langs de Oude Rijn moet dat toen reeds het geval geweest zijn, met nieuwe nederzet tingen als Zoeterwoude, Hazerswou- de en Oudshoorn a’s resultaat. Rond het jaar ludu verkregen de Hollandse graaf en de Ut’- t. óis- schoo al’. ut ,iu. o ..agsgebied, hun ..atjv, uc zeggenschap over de wil dernis overgedragen door de keizer. De beide landsheren gaan zich nu intensief met het ontginningswerk bemoeien. Zich aandienende kolonisten gaat men verplichten vooraf een vesti- Aan de verdere veelkleurige histo rische ontwikkelingen van het dorp moet ik om der* tijd wille voorbij gaan. Zo moeten onder meer blijven rusten de poldervormingen, die se dert de 14e eeuw, toen het zakken, het inklinken van de veenbodem langzamerhand tot bekading en kunstmatige afwatering ging dwing en, tot stand kwamen. Ook de na dien in de 16e en 17e eeuw gevolg de stichting van watermolens moet terzijde blijven evenals de vervenin gen, die met de uitgifte van Coene- coop in het achterland in 1340 een aanvang namen die langzamerhand tot enorme piasvorming en uiteinde lijk tot grote armoede leidden. Ook moet ik voorbijgaan aan de ge volgde droogmakerijen in de 18e en 19e eeuw evenals aan de moeizame latere opbloei, met name dank zij in dustrie-windmolens en meubelindu strie. Tenslotte kan ik ook alleen maar aanstippen de geleidelijke om zetting van de oude burengemeen- schap in een burgergemeente naar Franse snit, zoals die met horten en stoten en met bijschakeling van het grootste deel van het gebied van het toenmalige, mede Bloemendaal om vattende ambacht Broek, in de 19e eeuw tot stand werd gebracht. Over al die latere ontwikkelingen is trou wens door plaatselijke geschieds- schrijving al het nodige uit de doeken gedaan. Neen, keren wij tenslotte wél nog even terug naar de unieke gebeurte nis die ons bijeen brengt Uniek in tweërlei opzicht. Er zijn maar zeer weinige plaatsen in den lande, die tot op de datum nauwkeurig hun ontstaan kunnen herdenken. Nog meer uitzonderlijk is het wanneer wij, zoals hier, de stichters kennen als concrete figuren van vlees en bloed. Hier niet een enkele voornaam zoals die van Buckis, de stichter van Boskoop, of die van de evenzeer on bekende Wilhelmus die Willeskop grondvestte, hier ook geen vage notie dat een paap of pastoor de initiatief nemer was, zoals bij Papekop. Neen hier bij naam, status en afkomst be kende lieden, die met hun verwanten pionierswerk kwamen verrichten. Daarom, Waddinxveners allereerst natuurlijk mijn zeer hartelijk geluk wensen met het 750-jarig bestaan vandaag, van uw plaatselijke gemeen schap. Maar verder en bovenal dank en hulde aan de nagedachtenis van hen, die tot de groei en bloei van Waddinxveen de stoot gaven: Ni colaas van Gnephoek, Burchard van Aalsmeer en Woubrecht. eerste belangrijkste fase van wat wij nu de Grote Ontginning noemen, vindt men in ons gebied langs de be nedenloop van de Gouwe. Het be treft de door de Utrechtse bisschop aan het einde van zijn toenmalig machtsbereik kort voor 1139 ge stichte nederzetting Gouwe of Golda, zoals de naam in 1143 iri het Latijn luidt. Getuige de heilige waaraan de ter plaatse langs de Gouwe gebouwde kapel was gewijd, Sint Odulfus, ging het hier, zoals op zoveel plaatsen, immers in de laagvlakte om. Friese kolonisatie. Onze heilige werd bij uitstek vereerd in Stavoren en omge ving. In de loop van de 13e eeuw raakte deze uitgestrekte zes-voorling vestiging opgesplitst in het landelijke Bloemendaal en het stedelijke Gou da. De Grote Ontginning stagneerde vol ledig in de tweede helft van de 12e eeuw. Desastreuze stormvloeden in 1163 en 1170 met name veroorzaak ten de definitieve verzanding van de Rijnmond bij Katwijk. Daarmee was de laagvlakte van zijn centrale af- voerweg van overtollig water be roofd. Het duurde tot omstreeks 1200 voordat men langs andere weg in de afvoer daarvan had voorzien. Men kreeg dit voor elkaar door het graven van de Zijl en de Does en later nog van de Heimans- en de Oude We tering. Via de inmiddels in zuidelijk Noordholland gevormde meren en het Spaame brachten deze in verbin ding met het open IJ, een zijarm van de inmiddels door de stormvloeden sterk vergrote en onder zeeinvloed gekomen Almere. Het systematisch ontginnningswerk kon nu worden hervat. Tot de onder breking was men in Holland vooral aktief geweest benoorden Alphen, in het zogeheten Veenland beoosten Rijn. Daar waren toen al tenminste 9 twaalf-voorling-dorpen gesticht. De voornaamste ervan waren Wou- brugge, Rijnsaterwoude, Leimuiden, Ter Aar en Nieuwkoop. Vanuit die streek was inmiddels door jonge boerenzoons de uitstekend gebleken ontginningstechniek en het cope- systeem geexporteerd naar overeen komstige veen wildernissen in Noord - west-Duitsland en West-Engeland. Het blijft in dit licht opmerkelijk, waarom intussen de Gouwestreek zo lang ontginners van Hollandse zijde moest ontberen. Voor het noordelijke gedeelte daarvan moet dat hebben gelegen aan het ontbre ken van een natuurlijke afvoerweg van het overtollige water. Vermoe delijk was de zuidelijker veenwilder nis, het gebied van het latere Wad dinxveen, lang omstreden tussen graaf en bisschop. Pas toen de laatste hier, zo als op vele plaatsen elders in het grensgebied voor de Hollandse druk moest wijken, men kon ook hier van Hollandse zijde van start gaan. Dat gebeurde niet lang na 1200. Door verbreding van een plaatselijke sloot onder Alphen bracht men eerst de Boskoopse oorsprong van de Gouwe in verbinding met de Oude Rijn. Daardoor, zo blijkt uit latere berichten werd tot, ver in het latere Noord-Waddinxveen een goed uit gangspunt geschapen voor toepassing van de Fries-Holllandse ontginnings- methodiek. Dc eerste ontginner, die hier aan het werk ging was Bucke een man met een Friese voornaam en derhalve wel uit noordelijker streken afkomstig. Hij stichtte al voor 1220 Buciscope, Boskoop. Dan volgt de onderneming, die van daag centraal in de belangstelling staat: dc stichting van Waddinxveen. Op uw zitplaats trof u een vertaling uit het latijn van de cope, waarmee die stichting werd ingeluid. Het is gedagtekend, zoals de geestelijke rechterhand van graaf Floris II het uitdruktc, in het jaar van de vleeswording onzes Heren 1233, op de eerstvolgende woensdag, nadat de mis Miscricordia Domini gezongen wordt. We waren in een tijd, waarin een ieder direkt begreep dat het hier de 20ste april betrof. Van enige on kerkelijkheid was nog geen sprake. Wel op zijn plaats dus, deze herden kingsbijeenkomst in een kerkgebouw. De wildernis uitgifte betrof het gehe le gebied van het latere Zuid-Wad- dinxveen tussen de Piclede, een zij- stroompjt van de Gouwe ter hoogte van het Weegje in het zuiden, en de bestaande Jan Dorrekenskade in het noorden. Daartussen mocht de ont ginning zes voorling, ongeveer 1250 meter dus, het veen in gaan opstrek ken. De graaf bedong een bedrag van 200 Hollandse ponden; guldens zouden wij nu zeggen, al was de waarde van dat pond zeer aanzienlijk meer dan onze huidige betalingseen heid. Men mocht in termijnen beta len. Daarnaast zou nog een jaarlijks bedrag van 12 ponden worden opge bracht. Men ging er voorts stilzwij- Het ontginningsgebied van 1233 grensde in het noorden aan de terra lackelini, het gebied van Jacobus. Deze mag men wel vereenzelvigen met Jacobus van Zevenhuizen, die ter plaatse, tussen de latere Jan Dorre- kenskadc en dc kerkweg, in 1269 am bachtsheer blijkt te zijn. Kennelijk had hij dit gebiedje reeds voor 1233 ter leen ontvangen en had hij dit te enigertijd nadien ter ontginning uit gegeven onder voorbehoud o.m. van het ambacht. Aan dit veen van Jacobus grensde het veen van Willem van Brederode, het latere. Hubertsgerecht, Nadat het ter ontginning was uitgegeven - en wel voor 1269 want toen heette het al ambacht - kreeg Hubrecht van de er ve dit grafelijk leen in handen. Te vens kreeg hij er het hoge gerecht, de hoge heerlijkheid zoals het later zou heten. Hij mocht er met welge boren mannen en onder leiding van een baljuw halsmisdrijven berechten. De galg die ter plaatse in later tijd nog stond opgericht, was er het lu guber teken van. Aan Hubertsgerecht paalde Poeliën, genaamd naar een illustere land streek uit het oude Italië Puglia of Apulië. Het werd in 1244 door de graaf zelf, in casu Willem II, ter ont ginning uitgegeven en wel, evenals Waddinxveen zelf in 1233, aan een groep welgeborenen uit het Veenland beoosten Rijn met hun ‘socili’, hun gezellen. Met name werden genoemd Dirk Dosin, naar de Doyssen het grenswatertje tussen Rijnsaterwoude en Ter Aar, Gerard Abben, uit de omgeving van Abbenes, aan het toen malige Leidse meer, en Maurits van Leimuiden. Aan het hoofd ging Wil lem, nader alleen aangeduid als schout. Kennelijk iemand die het schoutambt al elders waarnam en nu ook aan het hoofd van het nieuwe gemeenschapje Poelien kwam te staa. Dit Poelien is, naar mijn weten, de enige veenontginning uit de twee de fase van de Grote Ontginning, waar men een ontginningsdiepte van twaalf voorling overeenkwam, de diepte die, zoals eerder vermeld in het Veenland beoosten Rijn de ge bruikelijke was geweest. Deze Poeliër uitgifte bevat voorts een interessant gedetailleerd vestigingsstatuut, waar van ik beknoptheidshalve alleen ver meld de gegarandeerde vrije afwate ring naar de Oude Rijn, via de Nieu we Gouwe dus. Toen later in de eeuw de verdere gezamenlijke Noord- Waddinxveners mee gingen doen aan het onderhoud van de Gouwsluis, bleef Poeliën op grond van zijn pri vilege buiten schot. Veeninwaarts achter en Hubertsgerecht gaf Willem van Teylingen als leenman van de graaf in 1269 Groensvoorde ter ontgin ning uit. Van de met name genoemde ontginners verraadt alleen die van Ijsbrand Ever zijn streek van af komst; de kleine sterkte Ever, later Dever onder Sassemheim. De wilder nis tussen Poeliën en de Boskoopse Zijde, de laatste strook, de laatste ‘snede’ veen, die hier langs de Gouwe ter ontginning werd uitgegeven; was Snijdelwijk. Aanvankelijk, in woeste staat nog, heette het het veen van Halewijn van Alkemade. Na de uit gifte ter ontginning was zijn zoon Dirk van Sassemheim er in 1284 am bachtsheer. Onze drie voormannen, die zich met hun verwanten in het Waddinxveense kwamen vestigen waren, naar hun namen verraden, allen afkomstig uit het befaamde zeer veel oudere Hol landse ontginningsgebied, het Veen land beoosten Rijn. Uit de Gnep hoek onder Oudshoorn, Aalsmeer en Woubrugge. Hun welgeborenschap en het grote bedrag dat ze de graaf kon den betalen toont aan hoe goed men daar in die noordelijker hoek van Holland boerde. De sterke bevol kingsgroei als gevolg van die welvaart, noopte vele jongeren daarom hun ge luk elders te beproeven. In het vestigingscontrakt wordt het uitgegeven gebied aangeduid als Wad dinxveen, het veen van Waddings- zoon; een persoon helaas waarvan verder niets bekend is. Vermoedelijk stamde hij uit Voorschoten, waar de Oude Rijn later nog een zijstroom- pje Wadding had. Dat hij in ons ge bied geen ontginningsaktiviteiten kan hebben ontwikkeld is duidelijk. Uit de onderhavige cope van alle verdere gegevens van later datum blijkt dat zowel het eerste vestigingsgebied als ook het verdere achterland nog on bewoond was. Evenmin als de huid- dige overheid kon de toenmalige, de graaf, ook zeker niet zo maar over eventuele bestaande rechten van der den heenlopen. Neen de enige aan nemelijke verklaring is, dat onze Waddingszoon eerder in do tijd bij leen beschikkingsmacht over de on derhavige wildernis had verkregen, maar dat dit leen nog voordat er een uitgifte aan ontginners volgde weer aan de graaf was teruggevallen, bij voorbeeld doordat de leenman kin derloos oyerleed. Zo’n gang van za ken past ook bij het verdere historie- beeld. In het latere Noord-Waddinx veen, zoals straks nader zal blijken, werd op één uitzondering na de wil dernis door de graaf aan leenmannen in handen gegeven, om deze onder voorbehoud van tiend en bede en van het ambacht, het recht dus om ter plaatse schout te zijn of om er een te benoemen. Ook de -cope van 1233 zelf wijst overigens nog in bedoelde richting. De graaf zegt daarin uitdrukkelijk dat het gaat om veen, waar hij vrij over kan beschikken. Een zeer ongebruikelijke vermelding!

Kranten Streekarchief Midden-Holland

Weekblad voor Waddinxveen | 1983 | | pagina 23